Billiton Mij., Tandjong Pandang, 1926

Uit De Indische Courant, 26 juni 1926

“Morgen, de 27e Juni 1926, zal er te Billiton grote feestvreugde heersen. En zo er voor de Billiton  Maatschappij alle aanleiding is deze datum op feestelijke wijze te herdenken – zo is er in zekere zin voor Indië in het algemeen alle reden de dag van morgen niet onopgemerkt voorbij te laten gaan. Want wel is waar viert de Billiton Maatschappij dan niet haar 75-jarig jubileum – zoals abusievelijk in nagenoeg alle couranten stond! – doch men zal morgen op Billiton het feit herdenken dat daar, op de dag af, 75 jaren geleden voor het eerst tinerts werd gevonden.

En dat het gewicht van deze gebeurtenis zelfs in de hoogste kringen in den lande niet wordt onderschat kan blijken uit het feit dat heden de Melchior Treub een aantal van Batavia’s meest vooraanstaande personen, onder wie enkele leden van den Raad van Indië, naar Billiton zal overbrengen om daar de feestelijke herdenking van deze gebeurtenis mee te maken. Zelfs onze regering zal zich officieel doen vertegenwoordigen.

Schacht Coen van de tinmijnen op Billiton [KITLV]
Of er reden is tot een dergelijk grootse herdenking van het feit dat 75 jaren geleden, dus in het jaar 1851, op dat eiland tinerts gevonden werd? Ja, ten volle; en dat hopen wij in de volgende regels uiteen te zetten. Een brok geschiedenis. Het voorkomen van tinerts in de bodem van het nabijgelegen Banka was reeds in het begin der 18e eeuw aan de Oost-Indische Compagnie bekend; althans in het jaar 1709 vinden wij daar reeds melding van gemaakt, terwijl vanaf 1717 vrij nauwkeurige gegevens omtrent de productie van dat eiland werden bijgehouden. In een mogelijk voorkomen van tinerts op Billiton schijnt de V.O.C. zich blijkbaar niet te hebben verdiept. Trouwens de ertsrijkdom op Banka was in die dagen zo overvloedig dat dit eiland in alle behoeften ruimschoots kon voorzien. Reeds in 1727 moesten er maatregelen tegen overproductie worden genomen. Uit de toenmalige beschrijvingen moet worden afgeleid dat het thans zo kostbaar geworden mineraal in die dagen bij wijze van spreken voor het opscheppen lag. Geheel onopgemerkt bleef bij de bestuurderen der Compagnie echter niet, en het was de G.G. Baron van Imhoff, de landvoogd die op zo velerlei gebied zoveel voor Indië deed, die in 1746 opdracht gaf ‘eens te ontdecken, uyt wat oorsaaken het zelve door de Inlandse vaartuigen zo zeer besogt weird’.

Met de toen heerschende voortvarendheid duurde het echter jaren eer er aan de Heeren Bewindhebberen kon worden gemeld dat was ‘een eylandt vol met klippen bezet, van zeer dangereus abord, vol met roovers en geboefte van zeeschuimers, een corps gauwdieven en zeerovers, schuim en alle soorten van canailles; het water in de rivieren ziet er soms zoo rood als bloed’. Deze beschrijving kwam de Bewindhebbers minder aanlokkelijk voor; dan waren er in Indië nog wel herbergzamer oorden… En Billiton raakte daarna voor ruim een halve eeuw in het grote vergeetboek van d’ Edele Compagnie.

Eerst in 1816, bij de overname van onze koloniën van de Engelsen, kwam het eiland weer ter sprake, daar het langen tijd een twistpunt bleef tussen de Nederlandse en Britse regeeingen of Billiton al dan niet onder het terug te geven gebied diende te worden gerekend. In 1821 hakte ons gouvernement den knoop door en plantte op het eiland de Nederlandsche vlag, waarna het in 1822 op Billiton een vrij sterke militaire bezetting legde. Toen evenwel in 1824 Engeland onze rechten op het eiland erkende…. werd in 1826 de bezetting daarvan opgeheven en geraakte Billiton wederom voor een kwart eeuw geheel op den achtergrond. Ten einde onze vlag te bewaken werden te Tandjong-Pandan, de hoofdplaats van het eiland, 1 korporaal en 10 invalide soldaten achter gelaten. En zo ver reikte in die dagen de arm van het Nederlands gezag dat de arme stakkers gedwongen werden de wapens der Billitonnese zeeroovers te repareren en onderhouden!

De eilanden Bangka en Billiton [Belitung]
Het initiatief

Eindelijk, in 1850, namen Prins Hendrik der Nederlanden, een broer van Koning Willem III, en Baron van Tuyll van Serooskerken het initiatief Billiton te exploreren, en zo mogelijk te ontginnen. Door hun invloed werd een ‘zeer geleerd heer’, een zekere dr. M. Croockewit, door het gouvernement naar Billiton gezonden, die na enige weken verblijf aldaar te Batavia terug kwam met de mededeling dat er op dat eiland in het geheel geen tinerts voorkwam! Wel hing de ‘zeer geleerde’ een levendig verhaal op van ‘het allerijselijkst lelijk landschap’, de armoede van de bodem, de kwade gezindheid der bevolking, die ‘werkte’ met uit zee opgedolven vergiften enz. De mededelingen van dr. Crookewit waren verre van bemoedigend en maakten dan ook een schier verpletterende indruk op de heren Loudon en Van Tuyll van Serooskerken, inmiddels door Prins Hendrik herwaarts gezonden om den toestand persoonlijk op te nemen. John Loudon zou zijn naam oneer hebben aangedaan indien hij zich zonder meer bij de ontnuchterende mededelingen van de ‘zeer geleerde’ geoloog had neergelegd. Met de energie, zijn geslacht eigen, besloot hij, ondanks alles zelf op Billiton een onderzoek in te stellen. Want tegenover vele officiële mededelingen dat de Billitonse bodem geen tinerts bevatte stond de vaste overtuiging van mannen als dr. Schwaner en Junghuhn, die het ‘een natuurkundig wonder’ achtten als het eiland géén tinerts bevatten zou. Den 21e Juni 1851 scheepte men dus voor Billiton in en bereikte in de vroegen morgen van de 27e d.o.v. het eiland.

Onder de Billiton-wal gelegen wachtten de reizigers het aanbreken van de dag af en de in al haar glorie achter de Billitonbergen oprijzende zon scheen een voorspelling te bevatten, dat voor het in rustige rust dommelende eiland een schone toekomst was weggelegd.

De grote dag

In de loop van de dag ging het reisgezelschap onder grote belangstelling van de zijde der bevolking aan wal en werd door den Depati het hoofd van het eiland, vrij goed ontvangen. Toen echter de heer Loudon hem het doel zijner komst mededeelde, bezwoer de Depati hem, dat Billiton geen korrel tinerts bevatte; dat hij zelfs nog nooit dergelijk erts had gezien enz. enz. Toch lieten de Hollanders zich niet uit het veld slaan en besloten zij voor een nader onderzoek op Billiton te blijven. Weinig dachten de leiders van den exploratietocht dat deze zo spoedig met succes zou worden bekroond. Want terwijl de heren Loudon en Van Tuyll zich nog met de Depati verstonden over de huisvesting van net gezelschap en andere te nemen maatregelen, had een Indisch jongmens een zekere C. den Dekker, die de tinerts-winning te Banka had leren kennen, en die verzocht had als volontair de tocht mee te maken, zich van het gezelschap afgezonderd en was geheel alleen op stap gegaan, op zoek naar tinerts. Met een hem aangeboden talent had hij dadelijk het vertrouwen weten te winnen van een der Billitonnezen, die hem, dicht bij de landingsplaats, een plek aanwees, waar de bodem tinertshoudend was.

Den Dekker stelde daar onmiddellijk een onderzoek in en laat in de middag, toen de avondschemering reeds intrad, kwam hij in het pas opgeslagen kamp van het gezelschap terug, triomfantelijk zwaaiende met een klapperdop, gevuld met door hem gevonden tinerts. De vreugde onder de tochtgenoten was begrijpelijkerwijze groot; reeds op den eerste dag van hun aankomst hadden zij het tastbaar bewijs verkregen dat Billiton erts-houdend was en een van een zelfde samenstelling bevatte als het zo rijke Banka. Vol vreugde, hoop en verwachting op den dag van morgen legden de pioniers zich die avond ter ruste. En terecht; want in die klapperdop, gevuld met erts van nog geen kilogram gewicht, gloorde een grote toekomst; die weinige korrels erts voorspelden de geboorte van de thans zo machtige Billiton Maatschappij!

En dit feit nu, zal men morgen op waardige wijze herdenken.

De vraag rijst reeds dadelijk: Waarom hield men de ertsrijkdom van Billiton voor verschillende onderzoekers zo angstvallig geheim ? De oplossing is vrij eenvoudig. De Billitonse vorsten begrepen maar al te goed, dat wanneer het bekend was dat hun land ertshoudend was het Indisch gouvernement de ontginning daarvan ter hand zouden nemen; er ambtenaren heen zou zenden, gesteund door de nodige bajonetten en dat het dan gedaan zou zijn met hun nog feodale rechten en willekeur. Aan iedere Billitonnees was het door zijn vorst ten strengste verboden tegenover vreemdelingen ook maar te zinspelen op den tinrijkdom van het land. De overleveringen zeggen zelfs, dat meerdere landskinderen overtreding van dit verbod met de dood moesten bekopen. Des te bewonderenswaardiger was dus de prestatie van de jeugdige Den Dekker, die reeds de eersten dag zó zeer het vertrouwen wist te winnen van een der Billitonnezen, dat deze hem onmiddellijk een ertsvindplaats aanwees.

De Billiton-carrière van deze man was even schitterend als het begin. Begonnen in de zeer nederige betrekking van ‘klerk bij de tinwinning’ klom dit eenvoudig jongmens, door zijn energie en doorzicht geleidelijk op tot administrateur-directeur der – in die dagen nog geprononceerd aristocratische! – Billiton-Maatschappij. Dit lichaam heeft aan Den Dekker dan ook onnoemelijk veel te danken; hij hielp het door menige crisis heen. De uitnemende organisatie der Billiton Maatschappij was hoofdzakelijk zijn werk. Na dertigjarige dienst trok hij zich uit het particuliere leven terug; hij overleed in 1898. De naam van Den Dekker zal morgen in dankbare herinnering worden herdacht.

Chinezen in tinmijn op Billiton [KITLV]
De toestand op Billiton.

In welken toestand troffen de pioniers het land en volk aan? Beide in een zeer deplorabele. Het volk was zeer onbeschaafd en het woonde, over het gehele eiland verspreid, in kleine vlekken van 2 à 3 primitieve woningen, geheel uit boomschors gebouwd, bijeen. Nederzettingen van grotere uitbreiding waren er slechts zeer weinig. Bezit kende men er bijna niet; de bevolking verbouwde op droge velden wat rijst voor eigen behoefte, en als deze voorraad was ingeteerd, leefde men van vis en bosproducten tot een volgende, wederom niet toereikende oogst. Door de isolatie van het eiland kende men tot op de komst der Hollanders in 1851 er zelfs geen paarden of runderen, en nog jaren daarna waren de meest eenvoudige artikelen hun zo vreemd dat zij b.v. niet geloven konden in de wonderen van een naaimachine, wanneer zij die niet met eigen ogen hadden aanschouwd. Thans werken duizenden geschoolde Billitonnezen in het tinbedrijf mee en verrichten zeer gewaardeerde diensten in het machinevak, de electrotechniek, de chemische laboratoria, zelfs bij de administratie. Het bestek in dit blad gedoogt niet deze interessante materie — den opbouw van een land en volk in 75 jaren tijds, zij het dan ook in beknopte vorm, —te behandelen. Bepalen wij er ons slechts toe om in enkele lijnen de geschiedenis der Billiton-Maatschappij aan te geven.

 Van moed en energie

Zooals hier boven aangegeven werd de aanwezigheid van tinerts in Billiton’s bodem op den 27 en Juni 1851 vastgesteld. Op den 23en Maart 1852 verkregen Prins Hendrik der Nederlanden en Baron van Tuyll een concessie tot ontginning van het eiland voor den tijd van 40 jaren. Vol moed en energie begon de jonge onderneming haar werk, maar de ene tegenslag volgde op de andere; later bleek bovendien dat men in het armste deel van Billiton was beland en begonnen.

Onnoemelijk zijn de offers geweest aan geld, werkkracht en mensenlevens in de eerste jaren van de tinontginning op Billiton. Door onbekendheid met het klimaat, het nalaten van verschillende voorzorgsmaatregelen op hygiënisch gebied, overspanning van krachten als anderszins bezweken er alleen in de drie eerste jaren der ontginning van de vijftien Europese leiders acht. Ontzettend was ook onder de Chinese mijnwerkers de sterfte aan malaria, dysenterie, beenwonden en beri-beri. Wie een indruk wenst te krijgen van het leven en streven, het strijden…… en overwinnen der eerste Europeanen op Billiton, die leze het werk van Mollema, een oud-administrateur der Billiton-Maatschappij, ‘De berggeest van Mendanang’. Daarin staat, zij het dan ook onder verdichte namen, voor een groot deel de geschiedenis van de eerste ervaringen der Billiton-pioniers. Lang is de rij der witte zerken, die thans op het kerkhof te Tandjong Pandan de as dekken van hen, die hun durf en doorzettingsvermogen moesten betalen met de dood…

De zegepraal

Doch de Hollandsche energie overwon ten slotte; bij een nauwkeuriger onderzoek van het eiland werden rijkere – zelfs zeer rijke – tinertsafzettingen gevonden. In 1860 werd de Billiton-Maatschappij opgericht, die de concessie van Prins Hendrik met bijna f 1.000.000.— schuld overnam. Wel dienden nog schier onoverkomelijke bezwaren te worden overwonnen, doch de leiders der ontginning leerden allengs het land en zijn klimaat beter kennen en zich meer aanpassen aan hun omgeving. Men vond een betere bestrijdingswijze der verschillende voorkomende ziekten, de sterfte werd geringer en de financiële resultaten met het jaar beter. In de 90-er jaren verrees een nieuw spookbeeld – dat van de uitputting der rijke tinerts-voerende gronden. Doch tijdig wist de Billiton Maatschappij zich aan de gewijzigde toestand aan te passen door het invoeren van machinale installaties, waardoor armere vindplaatsen toch nog met voordeel konden worden ontgonnen. En toen ook de grens hiervan was bereikt, ging men tijdig overstag door het invoeren van electrische bemaling en massale grondbewerking, steeds op de voet de voortschrijding der techniek volgend, ten bate van het bedrijf. Welke reusachtige inspanning gevorderd werd voor het oplossen van verschillende technische problemen en vraagstukken van werkvoorziening – het geven van een overzicht daarvan ligt niet binnen de grenzen van ons bestek. Volstaan wij slechts met de mededeling dat het werk der Billiton Maatschappij ook ver buiten Indië wordt geapprecieerd en dat dit grote lichaam een ereplaats inneemt, in de rij der leidende Indische maatschappijen en meermalen wordt aangehaald als een monument van Hollandse ondernemingsgeest, durf en energie. Tot heil van het land. Onnoemelijk veel heeft de Billiton Maatschappij ook bijgedragen tot de ontwikkeling van het eiland Billiton-zelf; behalve beschaving bracht zij onder de bevolking grote welvaart. Naast grote belangstelling voor de resultaten van het eigen bedrijf hebben de leiders der Billiton-Maatschappij steeds een open oog gehad voor de belangen van het Billitonse volk.

Het jubel feest

Al deze, slechts even aangestipte factoren, zijn reden dat de dag van morgen op Billiton op feestelijke wijze zal worden gevierd —en meegevierd door de hoogsten in den lande. Ongetwijfeld zal onder luid gejubel der feestvierenden en het bruisen van de erewijn de lof worden verkondigd van wat het Billiton-personeel in 75 jaren tijds voor zijn Maatschappij, het land en het volk deed. Maar de schoonste, de machtigste hymne van strijd en overwinning zal worden gezongen door de ratelende emmerbaggers, de snorrende pompen, de daverende lieren en die honderden andere machinale installaties, met behulp waarvan het tinerts aan den schoot der aarde wordt onttrokken.

En met hun machtig geluid zullen zij ook een lofzang zingen op de nagedachtenis van die dappere pioniers,.. .waarvan zo velen de tegenwoordige grootheid der Billiton Maatschappij en de bloei van het eiland met hun jeugdig leven hebben betaald.”

Aldus de Indische Courant. Uit de Sumatra Post, een week later op 5 juli 1926:

“Over het jubileum van de Billiton Mij. deelde Aneta het volgende mede:  In den ochtend van de 27sten Juni arriveerden de gasten. (…) De middag werd doorgebracht in het zeebad, terwijl des avonds de vertegenwoordiger der Billiton Mij. in Ned. Indië, de heer F. J. Houwert, een lezing hield over de ontwikkeling der Mij., haar geschiedenis, over de tinvorming, alles verduidelijkt door lichtbeelden, waarna deze avond eindigde met een gezellige danspartij.

Op de ochtend van den 28ste, de ‘pioniersdag’, had er een optocht plaats naar de plaats, waar destijds de 3 pioniers der tinexploitatie geland waren. Ook het weer, dat prachtig was, werkte mede aan het welslagen van den tocht. De stoet, bestaande uit 71 auto’s, werd geëscorteerd door een erewacht van 40 motorrijders. Overal waar de stoet langs kwam had men de vlag uitgestoken. Toen men eindelijk bij de historische landingsplaats gekomen was, gelegen aan den voet der benteng, stonden daar reeds afgevaardigden der Inlanders en Chinezen, die toespraken hielden tot de Vertegenwoordiger der Billiton Mij. De heer Houwert beantwoordde deze speeches, waarna veel vuurwerk werd afgestoken ter verdrijving van eventuele boze geesten, terwijl ook de kanonnen hun gebulder lieten horen. Onder enorme belangstelling had daarna de onthulling van het monument vóór het hoofdkantoor, plaats. Na een speech van den heer Houwert werd een krans gelegd door de afgevaardigden. Daarna ging het gezelschap naar de Sociëteit, die haast bedolven was onder de bloemstukken.”

Het monument werd dus geplaatst vóór het hoofdkantoor van de Billiton Maatschappij, in Tandjoeng Pandang [thans: Tanjung Pandan], de hoofdplaats van het eiland. Dit gebouw is thans in gebruik als natuurhistorisch museum. Het monument staat nog steeds op dezelfde plaats, voor de ingang van het gebouw, geflankeerd door enkele baggeremmers. Wél heeft het inmiddels een andere kleur gekregen.

De tekst: ‘Ter herinnering aan 28 juni 1951, en ter eere van de pioniers van Billiton: John Francis Loudon, Vincent G. baron Van Tuyll van Serooskerken, Johannes F. den Dekker, Cornelis de Groot,  O.F.U.J. Huguenin, die tezamen met Z.K.H. Prins Willem Hendrik, Prins der Nederlanden, de grondleggers zyn geweest van den tinmynbouw op Billiton. Tandjong Pandan, 28 juni 1926.’

 

Bronnen
Indische Courant, 26 juni 1926
Sumatra Post, 5 juli 1926

Met dank aan Han van Gorsel

Plaats een reactie