Jacob Th. Cremer, Medan, 1928

Op 27 januari 1928 schreef de Sumatra Post:

“Hedenmorgen heeft de plechtige onthulling plaats gehad van het standbeeld van wijlen de heer J. T. Cremer, opgericht door de leden van AVROS en Deli Planters Vereeniging voor het nieuwe kantoorgebouw van laatstgenoemde vereniging. Het standbeeld, uitgevoerd in brons, ten voeten uit, en staande op een voetstuk van steen— wij gaven er reeds een gedetailleerde beschrijving van — was nog gehuld in het rood-wit-blauwe doek, toen de genodigden voor deze plechtigheid — vertegenwoordigers van bestuur en gemeente, de sultans, vertegenwoordigers van de leden der beide verenigingen, Cultuurraad, bankwezen, handel en scheepvaart, alsmede de instellingen, verbonden aan de plantersverenigingen — arriveerden en zich neerzetten in de atappen loods, die voor deze gelegenheid was opgericht. Aan de voet van het standbeeld waren vele kransen neergelegd.”

Het standbeeld, kort voor de onthulling
Het standbeeld, kort voor de onthulling

Jacob Theodoor Cremer was de tweede ondernemer die op deze wijze in Medan geëerd werd. Enkele jaren eerder was al een fontein verrezen voor die andere grote planter, Jacob Nienhuys. Het verschil lag daar in, dat Nienhuys geëerd werd ter gelegenheid van zijn afscheid naar Nederland, en Cremer ter gelegenheid van zijn overlijden.
Cremer was een ondernemer met een veelzijdige loopbaan. In het Biografisch Woordenboek van Nederland verscheen een uitgebreid artikel over hem van de Leidse historicus Cees Fasseur:

“Cremer, Jacob Theodoor, minister van Koloniën (Zwolle 30-6-1847 – Amsterdam 14-8-1923). Zoon van Jacob Theodoor Cremer, controleur van het kadaster en de directe belastingen, en Louise Toewater. Gehuwd op 16-1-1873 met Annie Hermine Hogan. Uit dit huwelijk werden 3 zonen en 2 dochters geboren (alsmede 3 jong gestorven kinderen).

Afkomstig uit een bekende Gelderse familie – zijn grootvader was rentmeester van de Veluwe en ontvanger der domeinen te Arnhem geweest, de letterkundige en schrijver van Betuwse novellen J.J. Cremer was een volle neef – groeide hij als jongste in een gezin van vier kinderen op te Zwolle. Hier bezocht hij de Nutsschool en de Franse school. Nadat Cremer sr. in 1859 met pensioen was gegaan en naar Oosterbeek verhuisd, werd deze schoolopleiding voortgezet aan het instituut Vethake te Arnhem. Cremer zou, toen hij deze onderwijsinstelling verliet, liefst letteren zijn gaan studeren, maar die studie bood weinig maatschappelijke perspectieven en was uit een financieel oogpunt voor de ouders niet zonder bezwaar. Hij werd daarom voor de handel bestemd en op zestienjarige leeftijd als jongste bediende geplaatst op het kantoor van de Arnhemse expediteur en scheepsbevrachter C. Balck. In 1865 kreeg Cremer op voorspraak van een oom van moederszijde een aanstelling bij de Rotterdamse firma A. Ellerman, een groothandel in Oostindische produkten, lijnzaad en vlas.  

In 1867 trad Cremer in dienst van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), nadat hij voor een vergelijkend examen als eerste van een twintigtal kandidaten was geslaagd. Na anderhalf jaar op het hoofdkantoor te Amsterdam te hebben gewerkt, werd hij overgeplaatst naar de Factorij te Batavia. Hij is daar van december 1868 tot het begin van 1870 en in 1871 werkzaam geweest. Het tussenliggende jaar was hij verbonden aan het agentschap van de NHM te Singapore. Dáár kwam Cremer voor het eerst in aanraking met de zich snel ontwikkelende tabaksindustrie op Sumatra’s Oostkust waar J. Nienhuys vanaf 1863 pioniersarbeid had verricht. Door samenwerking van Nienhuys en P.W. Janssen ontstond in 1869 de Deli-Maatschappij -de eerste cultuurmaatschappij op aandelen in Nederlandsch-Indië waarbij de NHM de helft van het kapitaal inbracht.

Toen door het vertrek van Nienhuys uit Deli een nieuwe administrateur voor de ondernemingen van de maatschappij moest worden gezocht, wist Cremer te bewerken, dat de keuze, ondanks zijn 24 jaren, op hem viel. In november 1871 vertrok hij uit Batavia naar Medan. Als administrateur van de Deli-Maatschappij (naast de planter E.A.F. Straatmann), later als hoofdadministrateur, kon hij nu zijn organisatorische en commerciële talenten ten volle ontplooien.

Jacob Cremer (foto: stadsarchief Amsterdam)
Jacob Cremer (foto: stadsarchief Amsterdam)

Cremer heeft de Deli-Maatschappij groot gemaakt, zoals deze hem heeft groot gemaakt. Toen hij in 1883 definitief naar Nederland repatrieerde -reislustig van aard is hij nadien overigens verschillende malen in Indië terug geweest – was het aantal ondernemingen van deze maatschappij gestegen van 1 tot 11, het aantal pakken tabak (±158 kg.) van 1.315 in 1870 tot bijna 22.000 in 1883, het maatschappelijk kapitaal van f 300.000 tot 2 miljoen gulden, terwijl van 1871 tot 1883 jaarlijks gemiddeld 73 % dividend werd uitgekeerd. In deze fenomenale ontwikkeling deelden verschillende andere tabaksondernemingen in Deli, waarvan het produkt door tussenkomst van de Deli-Maatschappij, die tevens als commissionair optrad, werd verkocht.

De belangen van de planters op Sumatra’s Oostkust wist Cremer in 1879 te bundelen in de Deli-Plantersvereeniging. Deze ijverde onder meer voor de handhaving van de poenale sanctie op het verbreken van arbeidsovereenkomsten door de ondernemingskoelies. Koelie-arbeid was de kurk waarop de tabakscultuur in Deli dreef. De ondernemers gebruikten hiervoor in de regel Chinese arbeidskrachten die op de ‘overwal’ (Malakka) of rechtstreeks in Zuid-China werden aangeworven tegen betaling van handgeld en voorschot op de reiskosten. Later werden ook veel Javaanse koelies aangetrokken. Gewoonlijk kwamen de overeenkomsten tussen de planters en de koelies hierop neer, dat de laatsten zich verbonden een stuk grond met tabak te beplanten en de oogst aan de onderneming af te leveren. Zij ontvingen geen vast loon maar voorschotten die aan het einde van het oogstjaar werden verrekend met de getaxeerde waarde van de geleverde tabak. De planter zorgde voor werkbenodigdheden, huisvesting en geneeskundige verzorging van de koelies.

Witmarmeren portretbuste van Cremer, in 1912 vervaardigd door Arend Odé (Collectie ABN AMRO Historisch Archief, Amsterdam)
Witmarmeren portretbuste van Cremer, in 1912 vervaardigd door Arend Odé (Collectie ABN AMRO Historisch Archief, Amsterdam)

Het euvel waarmee de planters veel te stellen hadden was dat de koelies, nadat handgeld en voorschot waren uitbetaald, wegliepen om zich bij een andere onderneming opnieuw te verbinden, dan wel gelijktijdig met meer dan een ondernemer contracteerden. In 1876 dienden de planters dan ook een, door Cremer opgesteld en als eerste ondertekend, verzoekschrift bij de gouverneur-generaal in, waarin werd aangedrongen op betere bestuurs-voorzieningen op Sumatra’s Oostkust en op grotere bevoegdheden voor de ondernemers bij het uitoefenen van disciplinair gezag over en de bestraffing van het werkvolk. De onmiddellijke aanleiding tot dit rekest, waarnaast Cremer nog een afzonderlijke brochure liet verschijnen Een woord uit Deli tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal (1876), was de discussie in de Tweede Kamer op 12 november 1875 over een motie-Mirandolle die aandrong op de afschaffing van de poenale sanctie welke voorkwam in het Politiereglement voor inlanders van 1872 (de stemming over deze motie was aangehouden totdat de Tweede Kamer haar in 1877 alsnog in gewijzigde vorm zou aannemen). Het betoog van Cremer kwam erop neer, dat mogelijk de poenale sanctie voor Java gemist kon worden maar niet voor een gebied als Sumatra’s Oostkust waar bijna alle arbeidskrachten tegen hoge kosten van elders aangevoerd moesten worden. Zijn brochure had in zoverre succes, dat toen in 1879 inderdaad de gewraakte bepaling van het politiereglement werd ingetrokken, het jaar daarop bij een speciale ‘koelie-ordonnantie’ een afwijkende regeling voor Sumatra’s Oostkust in werking trad. Onder meer bedreigde deze regeling, die later tot vrijwel geheel Nederlandsch-Indië met uitzondering van Java is uitgebreid, elke willekeurige inbreuk van de zijde van de arbeider op het contract, mits de arbeidsovereenkomst door het bestuur was geregistreerd, alsmede verregaande luiheid, met straf. Ten slotte legde ze de koelie beperkingen op in zijn bewegingsvrijheid; zo mocht hij niet zonder verlof van de ondernemer zich van de onderneming verwijderen.”

In 1880 begaf Cremer zich om gezondheidsredenen naar Nederland, waar hij zich later tot Minister van Koloniën zou opwerken. Ook vanuit Nederland hield hij zich nauw bezig met het wel en wee van de Delische planters. Hij reisde nog meerdere malen naar Indië.

Fasseur eindigt zijn artikel:

Jacob Cremer
Jacob Cremer

“Cremer was een figuur die reeds bij zijn leven sterk tot de verbeelding sprak. Voorbeeld van een geslaagde Indische planter, die op eigen kracht een groot fortuin had weten te verwerven, voerde hij in de laatste jaren van zijn leven op het landgoed Duin en Kruidberg te Santpoort een welhaast vorstelijke staat. (…) Cremers talenten lagen vooral in het zakelijke en diplomatieke vlak. Hoewel hij zich een bekwaam minister van Koloniën toonde, was hij niet een groot staatsman die ver vooruit zag of belangrijke ontwikkelingen in gang zette. Uitgaande van de wel begrijpelijke maar daarom nog niet juiste stelling, dat wat goed was voor het Indische bedrijfsleven ook goed was voor de Javaan, zag hij als ‘hoogste ideaal’ voor elke koloniale mogendheid het brengen van beschaving, welvaart, rust en orde. Bij het baanbreken van de ‘ethische richting’ in de koloniale politiek omstreeks de eeuwwisseling behoorde deze typische representant van de Indische ondernemerswereld in zekere zin reeds tot een voorbij tijdvak.”

In augustus 1923 kwam Cremer te overlijden. Onmiddellijk werden vanuit Delische zijde initiatieven ondernomen om zowel een gedenkteken in Nederland te plaatsen, alswel een monument in Medan.

Grafmonument Santpoort

Het waren zeer voortvarende jaren voor de planters. Er werden kapitalen verdiend in de tabak en rubber, de teelten bij uitstek van Oost-Sumatra. Voor het grafmonument in Santpoort bleek al snel een te hoog bedrag te zijn verzameld: “Naar wij vernemen is van de vele en ruime bijdragen, ter Oostkust voor de oprichting van een monument op het graf van wijlen den heer J. T. Cremer, verzameld, een saldo overgebleven van ongeveer f 1200 Dit saldo is geremitteerd naar Medan. Men heeft besloten hieraan de volgende bestemming te geven: Eén derde gedeelte aan de Vereeniging tot bevordering van Inlandsche Ziekenverpleging; één derde aan de Medansche Vereeniging voor Kindervacantiekolonies en één derde aan het Hulpfonds voor Europeanen te Sumatraasch Oostkust. Op deze wijze heeft, na oprichting van het monument, het resterende saldo een uitstekende bestemming gekregen.”

Penning ter ere van 70-ste verjaardag Jacob Cremer. Ontwerp: Toon Dupuis.
Penning ter ere van 70-ste verjaardag Jacob Cremer. Ontwerp: Toon Dupuis.

Het monument werd – in aanwezigheid van een aantal bestuursleden uit de planterswereld – onthuld op 19 april 1924. “Het gedenkteeken, dat zich achter het omsloten graf verheft als een obeliskvormige zuil vertoont aan de voorzijde in medaillon het portret van de overledene naar de bekende plaquette van Toon Dupuis. Daaronder leest men het opschrift. Het monument is ontworpen en uitgevoerd door den heer L.M.Tetterode”, aldus Het Vaderland.

C.J.K. van Aalst schreef over dit Nederlandse monument in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1924: “Wie de bekende dodenakker ‘Westerveld’ nabij Santpoort bezoekt en daar vertoeft te midden der graven van vele uitnemende Nederlanders, vindt, indien zijn pad in Noordelijke richting voert, al spoedig ter linkerzijde een eenvoudig grafmonument. Het is een wit marmeren obelisk, aangebracht aan het boveneinde van een grafsteen en scherp afstekend tegen een donkere groep coniferen. In het midden van dezen obelisk is en bas-reliëf de afbeelding van het gelaat aangebracht van de man, wiens stoffelijk overschot onder de zerk rust en onder dit beeldhouwwerk leest men de woorden:

Aan Jacob Theodoor Cremer
een man van groote bedrijve, besogne, memorie en directie, ja,
singulier in alles,
is dit gedenkteeken toegewijd door het dankbare Deli
.”

Het monument te Medan

Over een monument in Medan schreef het Bataviaasch Nieuwsblad op 2 augustus 1924:

“De denkbeelden tot oprichting te Medan van een monument voor wijlen de heer J T. Cremer nemen vastere vorm aan. De inzameling onder de planters der ondernemingen van de Deli Planters Vereeniging en de Avros heeft rond f 12 000 opgebracht. In vervolge daarop zijn verschillende denkbeelden naar voren gebracht. Ten slotte heeft men het denkbeeld geopperd om het monument te plaatsen aan de kant van het terrein der Deli Mij., midden in de te verbreden Deli Mij. laan, die een mooie entrée vormt naar het kantoorgebouw dier maafschappij, waar de heer Cremer een belangrijk stuk van zijn levenstaak tot stand bracht.(…)
Het schijnt verder In de bedoeling te liggen een commissie voor de uitvoering van het denkbeeld aan te wijzen, die ongetwijfeld verschillende kunstenaars zal vragen een sierlijk monument voor dit doel te ontwerpen, zoals b.v. voor bet gedenkteken voor de heer Nienhuys is geschied, waaraan we de fraaie Nienhuys fontein danken.”

Het standbeeld op het gazon voor het hoofdkantoor van de Deli Maatschappij.
Het standbeeld op het gazon voor het hoofdkantoor van de Deli Maatschappij.

Voor het ontwerp werd uiteindelijk aangewezen de Delftse hoogleraar Arend W.M. Odé, een kunstenaar die zich al eerder in Cremer had verdiept. In 1912 had hij een borstbeeld van hem gemaakt.

Zoals gebruikelijk bij dit soort beelden, werd ook dít monument dus ontworpen en vervaardigd in het vaderland, en vervolgens verscheept naar Indië.
Het werd onthuld op 27 januari 1928, in aanwezigheid van Herbert Cremer, zoon van de overledene. De sokkel droeg als opschrift:
“Cremer, 1847-1923. Grondlegger v/d georganiseerde tabakscultuur, stichter van den spoorweg in Deli, onvermoeid strijder voor de belangen van dit cultuurland”.

Vijftien jaar later verscheen nog een bericht in de pers dat het standbeeld naar een nóg betere plaats zou worden overgebracht: “Het thans voor de Deli-plantersvereniging staande beeld van de Deli-pionier J.T. Cremer krijgt binnenkort een betere plaats in het centrum van den verbrede weg van de Deli-maatschappij, welke de toegang vormt tot het kantoor en de hoofdadministrateurswoning van de Deli-maatschappij.”

Wat hiervan terecht is gekomen, we weten het niet. Zeker is dat het monument inmiddels is vernietigd. Mogelijk dat in na-oorlogse jaren Indonesiërs zich Cremer herinnerden als pleitbezorger van de poenale sanctie.
Het kantoor van de Deli Maatschappij bestaat nog wél. Het is nu een rumah sakit militer, een militair ziekenhuis.

x

Bronnen
C. Fasseur, J.T. Cremer, in: Biografisch Woordenboek van Nederland
C.J.K. van Aalst, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1924
Sumatra Post, 30 juli 1924
Bataviaasch Nieuwsblad, 2 augustus 1924
Sumatra Post, 27 januari 1928
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië,21 augustus 1939

Groepsportret bij het standbeeld van J.T. Cremer ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Deli Planters Vereniging (1929) Bij het standbeeld van J.T. Cremer voor het kantoor van de Deli Planters Vereniging staan van links naar rechts: Dr. S.C.J. Jochems (adjunct directeur Deli Proefstation), D. Wolfson (chef afd. Emigratie D.P.V.), C.H. ten Cate (secretaris D.P.S.), A.Jeppe (hoofdadministrateur Cult. Mij De Oostkust), A.R.R.F. Koen (ass. plantk. Afd. D.P.S.), G. Nieuwenhuijs (hoofdadminsitrateur Tabak Mij Arendsburg), J.J. Priebée (voorzitter D.P.V., hoofdadministrateur Deli Mij), Dr. T. Volker (secretaris D.P.V.), B.B.M. Rupert (directeur Deli Batavia Mij), E.J. Woltersdorff (hoofdadministrateur Batavia Mij), B. Simon (hoofdadministrateur Senembah Mij), B.Ph.M. de Groot (chef Scheikundig Laboratorium D.P.S.), Dr. J. Kuijper (directeur D.P.S.), Ir. J. v.d. Poel (chef Landbouwk. afd. D.P.S.), Dr. A. Meurs (plantkundige D.P.S.), Dr. C.H. Oostingh (chef Agrogeologische afd. D.P.S.), Drs. P.A. Rowan (chef Scheikundige afd. D.P.S.) en Dr. J.K. de Jong (chef Dierkundige afd. D.P.S.).
Groepsportret bij het standbeeld van J.T. Cremer ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Deli Planters Vereniging (1929)
Bij het standbeeld van J.T. Cremer voor het kantoor van de Deli Planters Vereniging staan van links naar rechts: Dr. S.C.J. Jochems (adjunct directeur Deli Proefstation), D. Wolfson (chef afd. Emigratie D.P.V.), C.H. ten Cate (secretaris D.P.S.), A.Jeppe (hoofdadministrateur Cult. Mij De Oostkust), A.R.R.F. Koen (ass. plantk. Afd. D.P.S.), G. Nieuwenhuijs (hoofdadminsitrateur Tabak Mij Arendsburg), J.J. Priebée (voorzitter D.P.V., hoofdadministrateur Deli Mij), Dr. T. Volker (secretaris D.P.V.), B.B.M. Rupert (directeur Deli Batavia Mij), E.J. Woltersdorff (hoofdadministrateur Batavia Mij), B. Simon (hoofdadministrateur Senembah Mij), B.Ph.M. de Groot (chef Scheikundig Laboratorium D.P.S.), Dr. J. Kuijper (directeur D.P.S.), Ir. J. v.d. Poel (chef Landbouwk. afd. D.P.S.), Dr. A. Meurs (plantkundige D.P.S.), Dr. C.H. Oostingh (chef Agrogeologische afd. D.P.S.), Drs. P.A. Rowan (chef Scheikundige afd. D.P.S.) en Dr. J.K. de Jong (chef Dierkundige afd. D.P.S.).
Tussen de bomen herkennen we het kantoor van de Deli Mij. , nu een Rumah Sakit Militer
Tussen de bomen herkennen we het kantoor van de Deli Mij. , nu een Rumah Sakit Militer

 

4 reacties Voeg uw reactie toe

  1. Jacob van der Zwaag schreef:

    Waar is toch de Deli-Batavia Tabak Mij gebleven?

    Like

Plaats een reactie