Simon J. Aaij, Bandoeng, 1939

Op zaterdag 1 juli 1939, des namiddags om 5 uur, werd voor het Bondsgebouw van de onder-officierenvereniging ´Ons Aller Belang´, aan het Tjibeunjingplantsoeng te Bandoeng, het borstbeeld onthuld van de oprichter van deze vereniging, Simon Jacobus Aaij.

Simon Jacobus Aaij
Simon Jacobus Aaij

Naar aanleiding van het overlijden van Aaij, een jaar eerder, schreef De Telegraaf:
“1 Maart 1938. — In den afgelopen nacht is hier ter stede in de leeftijd van 62 jaar overleden de heer S. J. Aaij, oudlid van de Volksraad van Ned.-Indië. In 1893 vertrok de heer Aaij voor de eerste maal naar Indië, als sergeant. Nadat hij het leger in den rang van onder-luitenant had verlaten trad hij in Indische ambtelijke dienst en was vele jaren referendaris bij de afdeling Reiswezen, uit welke functie hem, toen hij in 1929 om gezondheidsredenen naar Nederland terugkeerde, eervol ontslag werd verleend. Na verscheiden jaren deel te hebben uitgemaakt van den gemeenteraad te Batavia, werd de heer Aaij in 1921 lid van den Volksraad, door welk college hij zeven jaar later tot gedelegeerde werd gekozen. Als Volksraadslid toonde de thans overledene zich in het bijzonder een strijder voor de belangen van den kleinen man. In 1925 erkende de regering zijn verdiensten door hem te benoemen tot officier in de orde van Oranje-Nassau.
De heer Aaij heeft immer eveneens grote activiteit ontplooid in het verenigingsleven. Zo richtte hij de vereniging van onderofficieren ´Ons Algemeen Belang´ op en was een der oprichters van den Vrijzinnig Democratischen Bond in Ned.-Indië.”

Het stoffelijk overschot van Aaij werd de daaropvolgende vrijdag, “na aankomst van de trein om 11.41 uur”, gecremeerd in Driehuis.  

Een groot hart

Aaij stond dus bekend als een man met een groot hart. Dat hij oog had voor de Indonesische bevolking, blijkt uit een artikel in De Hollandsche Revue, van 23 november 1916:

“Een geluid, dat misschien wat al te fors klinkt maar dat voor velen toch een bijzonder aangename, heldere klank zal hebben, laat een lid van de Bataviaasche gemeenteraad, de heer S.J. Aaij, horen. Hij is er van overtuigd, dat de bevolking in haar geheel, Inlanders zowel als vreemdelingen uit Azië en Europa, als één man zullen willen meewerken, om de eilanden van den Archipel voor Nederland te behouden. Maar, zegt hij, om het vele geld te krijgen dat voor die verdediging nodig is, moet de Indische maatschappij meer profijt trekken van hetgeen door particuliere ondernemingen uit de bodem wordt verkregen.
Te hoge dividenden! Tabak, suiker, petroleum enz. In de laatste maand viel zijn aandacht op geannonceerde dividenden van 68 % (suiker), 46 % (petroleum), 42 % en nog meer van die slordige uitkeringen. Waar blijven die duiten? Voor het overgrote merendeel verdwijnen ze in de zakken van in het buitenland of Nederland verblijvende aandeelhouders, die het leger en de politie voor hun veilig bezit laten waken en daartoe naar evenredigheid absoluut onvoldoende, misschien wel niets bijdragen.
Dat is te gek om los te lopen, en daarvoor moet voor altijd een stokje gestoken worden, hoe eerder hoe liever, liefst nog vóór de uitbreiding der defensie.
De gemeenschap heeft daarop, dat wil zeggen op een groot deel dier gemakkelijk verdiende penningen, recht, volkomen recht. leder, in welke werkkring hij hier ook geplaatst is, werkt in meerdere of mindere mate mede tot bereiking van die hogere dividenden. En is het dan niet billijk te noemen, dat de gemeenschap daarvan een aanmerkelijk deel voor zich opeist?”

In de Volksraad heeft Aaij weinig met zijn afwijkende mening kunnen bewerkstelligen. Misschien wel de reden dat hij zich met nog meer overgave stortte op zijn werkzaamheden voor de door hem opgerichte vereniging van onder-officieren ´Ons Aller Belang´. Rond zijn 54-ste reisde hij terug naar Nederland, ´om gezondheidsredenen´. In Indië was hij echter niet vergeten, en toen hij kwam te overlijden werden dan ook meteen initiatieven ontwikkeld om hem te herdenken.

Twee maanden na zijn overlijden las men in Indië in de pers: “Tijdens de Donderdag te Bandoeng gehouden besloten vóór-vergadering van de Europese Onderofficiersvereniging ´Ons Aller Belang´ heeft de vergadering besloten de nagedachtenis van den oprichter en eerste voorzitter van de vereniging, het onlangs overleden oud-Volksraadslid S. J. Aaij, te eren door een monument op te richten. Dit monument, dat de vorm zal hebben van een borstbeeld, zal geplaatst worden op het voorerf van het bondsgebouw. De vergadering heeft een commissie benoemd, welke tot taak zal hebben het plan verder uit te werken.”

Een jaar later was het dan zo ver. Een borstbeeld, naar ontwerp van de heer G. Racina, eigenaar van het bedrijf Ai Marmi Italiani, stond, bedekt door een laken, gereed om te worden onthuld.
Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië was zo vrij het laken even op te tillen om zijn lezerspubliek nog vóór de onthulling te kunnen vertellen hoe het beeld er uitzag:
“De sobere, doch uiterst artistieke lijnen, alsmede de anatomie en uitdrukking van het sprekend gelijkend borstbeeld, zijn een waar meesterstuk, terwijl de korte levertijd, te weten van begin Februari 1939 tot eind mei j.l., alle lof verdient. De hardheid van de granieten zuil evenals het gecomprimeerde, gekristalliseerde wit statuaire natuurmarmer van het borstbeeld zijn een waarborg voor goede bestandheid tegen dit tropisch klimaat.”

De onthulling

Enkele dagen later bracht het blad een verslag van de onthulling:

Het borstbeeld van Aaij
Het borstbeeld van Aaij

“Aanwezig waren het hoofdbestuur van O. A. B. de voltallige besturen van Bandoeng, Tjimahi en Batoedjadjar, zomede verschillende ereleden, leden van verdienste, afgevaardigden der centrale afdelingen en leden, terwijl voorts werden opgemerkt de plaatselijk militair commandant van Tjimahi, luitenant-kolonel Poulus, de dirigerend apotheker 2de klasse Hubers van Assenraad, het Volksraadslid, de heer Roep, die den voorzitter van den Volksraad vertegenwoordigde.
De plaatselijk commandant van Bandoeng werd vertegenwoordigd door de plaatselijk adjudant, onderluitenant Amsen. Tenslotte was nog bij deze plechtigheid tegenwoordig de heer Spruijt, die in 1902 voorzitter der afdeling Tjimahi was.

De voorzitter van het hoofdbestuur van O. A. B., de adjudant o.o. apothekersassistent H. B. van der Burg, voerde het eerst het woord. Na de aanwezigen, onder wie ook enige dames, welkom te hebben geheten, memoreerde spreker hoe de gedachte om een monument op te richten was ontstaan om vervolgens een overzicht te geven van de betekenis van wijlen de heer Aaij voor het korps onderofficieren.

Vervolgens verzocht spreker, uit symbolisch oogpunt, de jongste onderofficier van de Centrale afdelingsbesturen van O. A.B., sergeant-ziekenverpleger Teunissen, het doek te verwijderen.

Staande, terwijl de militairen het saluut brachten, zagen de aanwezigen toe, hoe het doek viel en het gedenkteken zichtbaar werd. De granieten zuil met haar artistieke lijnen is in volkomen harmonie met de contouren van het Bondsgebouw, terwijl het sprekend gelijkend borstbeeld, uitgevoerd in gecomprimeerd, gekristalliseerd wit statuair natuurmarmer, een meesterstuk is, waarmee de ontwerper, de heer G. Racina, directeur van ‘Ai Marmi Italiani’ alle eer heeft ingelegd.

In gouden letters zijn de volgende regelen op de voorzijde van het granieten voetstuk gegrift:
‘Ter vererende nagedachtenis aan SIMON JACOBUS AAIJ, oprichter van de Vereeniging van Europeesche Onderofficieren Van het Koninklijk Nederlandsch lndisch Leger Ons Aller Belang. Zijn doel heeft ons vereenigd, Zijn voorbeeld bracht ons saam. Gezegend is zijn arbeid, Geëerd blijve zijn naam.’

Nadat de onthulling was geschied sprak de voorzitter van het hoofdbestuur de wens uit dat de vereniging dit gedenkteken steeds moge beschouwen als een zinnebeeld van plicht, wil, kracht en eensgezindheid.”

De bijeenkomst werd, zoals gebruikelijk, afgesloten met een koele dronk in het Bondsgebouw.

Het borstbeeld van Aaij is verloren gegaan. We weten niet wanneer, en door wie. We mogen echter veronderstellen dat het ´heldere´ geluid dat Aaij in de Volksraad had laten horen, voor de Indonesiërs niet helder genoeg is geweest. En dat “wit statuair natuurmarmer (…) een waarborg (is) voor goede bestandheid tegen het tropisch klimaat” mag dan wel zo zijn, het was niet bestand tegen het politieke klimaat. Geen enkel soort marmer, overigens.

x

Bronnen
De Hollandsche Revue, 23 november 1916
De Telegraaf, 2 maart 1938
Bataviaasch Nieuwsblad, 13 mei 1938, 30 juni 1939, 3 juli 1939
De Indische Courant, 20 april 1938, 31 juni 1939, 4 juli 1939
Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, 1 en 4 juli 1939

Plaats een reactie