De zee tot de horizon, de bergen tot in de wolken
“Dicht bij de Portugese grens ligt Atapoepoe (…). Van zee uit zien we op een zandplaat een douanekantoortje en een vierkant monument. De zeeschepen moeten een eind uit de kust blijven. Een paar bakens wijzen de weg aan lichtere vaartuigen. Wanneer wij met de sloep aan land komen, staan we meteen voor het reeds genoemde gedenkteken. Het is een graf, ter nagedachtenis aan de luitenant-ter-zee eerste klasse Van der Does, commandant van Z.M. schoenerbrik ‘Banka’. De officier stierf daar, volgens een aangebrachte plaat, in 1852 aan bekomen wonden. De bergen staan er stil en vast omheen. Geen mens, die de rust en vrede verstoort van dit schone zeemansgraf. Om de zuil staat een laag muurtje met een houten hek. Naast het monument ligt het witgepleisterde graf, zo eindeloos nietig in de wijdheid van deze natuur. De zee tot de horizon, de bergen tot in de wolken.”
Aldus de Indische Courant van 27 april 1937. Een half jaar later verscheen in het blad Nautica een ingezonden brief van F.B. van der Palm, gezagvoerder bij de K.P.M.:
“Op mijn laatste reis met het s.s. ‘Beyniersz’ deed ik de plaats Atapoepoe aan, waarbij één der passagiers, Jhr. J.C. van Citters, als Inspecteur van Financiën van een tournée door den Timor-Archipel terugkerend, van de gelegenheid gebruik maakte om een krans te leggen op het graf van Luitenant ter Zee 1ste klasse Jhr. H. Glabbeek van der Does (…).
Deze Van der Does, die zwaar gewond was, verzocht de hem vergezellende, volkomen uitgeputte matrozen, hem dood te schieten, zodat hij zijn ondergeschikten niet meer tot last zou zijn. Daartoe heeft hij zich met gras en bladeren laten bedekken en zich toen door een der matrozen door het hoofd laten schieten, na hem eerst te hebben doen zweren, ingeval hij niet dadelijk dood mocht zijn, hem alsdan met de bajonet verder af te maken.
Ter herinnering aan deze heldendood heeft men jaren geleden een monument in obeliskvorm opgericht binnen een stenen muurtje van 1 meter hoog, waarbinnen zich naast het monument het graf van deze kranige officier bevindt.

Met de Hoofdwerktuigkundige heb ik de heer Van Citters zaterdag 2 oktober naar het monument vergezeld, waar deze heer door het leggen van een krans, mede namens zijn familie getuigenis heeft afgelegd van de eerbied die in zijn familie voor de broeder van zijn grootmoeder van moederszijde steeds is blijven voortleven.
De heer Van Citters deelde mede, dat hem bij herhaling uit gesprekken met hogere officieren van de Koninklijke Nederlandsche Marine is gebleken, dat men geheel onkundig was van dit wapenfeit, zodat het eskader, dat op zijn manoeuvres in mei van dit jaar (1937) Atapoepoe passeerde, geen aanleiding vond, aldaar op de een of andere manier de nagedachtenis van een dapper voorganger te eren. Van de Gezaghebber van Atamboea, van welke plaats Atapoepoe de uitvoerhaven is, werd toezegging verkregen, dat het monument, hetwelk voor de scheepvaart als landverkenning nuttige diensten verricht, een grondig herstel zal ondergaan.
Ik heb gemeend door de aanbieding van dit schrijven aan Nautica, meer bekendheid te mogen geven aan een heldendood die wij, als officier bij de Handelsmarine, ook op volle waarde weten te schatten.
Men is hier in Indië zo snel vergeten, en men vergeet maar al te zeer dat ook hier het heden in het verleden ligt. Als men, zoals ik door toeval op deze reis, met het roemrijk verleden van een dapper man in aanraking komt, is de vermelding daarvan ten zeerste op haar plaats.”
Een heldhaftige officier
In 1941 werd in het Indisch Militair Tijdschrift uitgebreid ingegaan op de dood van Glabbeek van der Does:
“Op de noordkust van Timor staat op een eenzame kuststrook een gedenkteken dat, als het de passagiers van voorbijvarende KPM-schepen al zou zijn opgevallen, hun veelal onbekend zal zijn geweest. Het is een zeer eenvoudig monument, dat als opschrift draagt:
‘Toegewijd aan de nagedachtenis van wijlen Hendrik Glabbeek van der Does. Luitenant ter Zee, 1e Klas, kommandant van Zr Ms schoenerbrik Banka, overlede 29 july 1852 aan de gevolge van bekomen wonden.’
Luitenant ter zee Van der Does was commandant van Z.M. schoenerbrik Banka, die op 25 juli op de rede van Atapoepoe het anker liet vallen. Aan boord bevond zich, behalve de waarnemend resident, een detachement van 6 mariniers en 24 gewapende Europese matrozen. Dit detachement had opdracht, de radja van Lidak, die over een 200 weerbare mannen beschikte, te dwingen tot uitlevering van zijn schoonzoon, de Chinees Atjien Lok, die zich schuldig had gemaakt aan gewapend verzet en bedreiging van onze posthouder.
Toen alle pogingen van de waarnemend resident, de uitlevering op vreedzame wijze te verkrijgen, hadden gefaald, ging het detachement op 28 juli aan wal. Versterkt met 30 Rottinezen van Atapoepoe en Javaanse matrozen van de kruisboot ruim 80 geweren sterk, marcheerde het nog die dag te 21.30 uur af naar de woonplaats van de radja. De daar ondanks lijdelijk verzet van de in grote getale verzamelde, met geweer en klewang bewapende bevolking uitgevoerde doorzoeking van huizen en kampong leverde geen resultaat op. Bovendien beweerde de radja, dat de gezochte zich te Atapoepoe ophield. Van der Does besloot daarom naar de kust terug te keren.
Tijdens de mars derwaarts stuitte de spits op een tweetal te paard bereden lieden, waarvan er één, een Chinees – het bleek Atjien Lok te zijn! – kon worden aangehouden. De ander, een Timorees, wist te ontsnappen.
Verder marcherend werd de colonne eerst lastig gevallen door een bende gewapende Lidakkers, die zich naar Timorees gebruik beperkten tot tarten en schreeuwen zonder tot daden over te gaan, doch later door een nog talrijker bende, die de achterhoede beschoot. Onze mariniers en matrozen beantwoordden het vuur onmiddellijk, terwijl de gevangene onder dekking van enige Javaanse matrozen in de richting van Atapoepoe werd gezonden. De waarnemend resident was, vergezeld van een adelborst 1e klasse en twee gewapende mannen, de colone reeds na de aftocht van de eerste bende te paard vooruitgesneld.

In dat gevecht gaf Van der Does een schitterend voorbeeld door zijn moedig gedrag en kundige aanvoering. Helaas werd hij aan zijn linkerbeen zwaar gewond, waarop een van zijn matrozen hem op de rug en onder dekking van zes anderen buiten de vuurzone bracht. Erger was, dat de troep er na het afslaan van de aanval met bloedige verliezen voor de vijand, niet in slaagde, de verblijfplaats van de commandant te ontdekken. In de veronderstelling dat Van der Does in de richting van de kust was afgevoerd, zette men de mars voort om in Atapoepoe te ontdekken dat hij blijkbaar op het terrein van de strijd was achtergebleven.
Onmiddellijk werd van de schoener een nieuw detachement aan land gezet, dat in het binnenland nasporingen voortzette en de volgende dag de matrozen ontmoette die de gewonde in veiligheid hadden gebracht.
Van der Does was er echter niet meer bij. Geheel machteloos door bloedverlies en onduldbare pijnen, had hij zijn mannen bij herhaling gesmeekt, een eind aan zijn leven te maken. In het begin hadden zij daaraan in het geheel geen gehoor willen geven omdat zij nog steeds de hoop koesterden hem levend aan boord van de schoener te kunnen brengen. Ten leste zelf de uitputting nabij en niet langer in staat hem door het zware terrein te dragen, hadden zij tenslotte Van der Does’ laatste wens ingewilligd. Tevoren had de matroos, die de gewonde had gelast hem door het hoofd te schieten, nog moeten zweren zo nodig zijn taak met de bajonet te voltooien.
De hulpcolonne heeft er voor zorg gedragen dat het aanvankelijk zo goed mogelijk verborgen stoffelijk overschot van de heldhaftige officier onmiddellijk naar de kust bij Atapoepoe is overgebracht.”
Een monument
En dáár, aan de kust, waar de zee reikt tot de horizon en de bergen tot in de wolken, is Van der Does begraven, en werd naast zijn graf een zeer eenvoudig gedenkteken opgericht. Een gedenkteken dat wel enige verfraaiing en beter onderhoud zou mogen gebruiken, als we het Soerabaijasch Handelsblad mogen geloven: “Voor het onderhoud wordt niet meer gedaan dan eens per jaar witten en schoonmaken en dit geschiedt slechts, omdat het monument dienst doet als baken voor de scheepvaart. Zou het niet mogelijk zijn het te verfraaien? Een eenvoudig ijzeren hek zou het reeds een beter aanzien geven. Zou ook niet jaarlijks, op de datum van het gebeurde, bijvoorbeeld door de militairen van Atamboea, een krans gelegd kunnen worden?”
Waarschijnlijk is van deze aanbevelingen niets meer terechtgekomen. Van het graf en naastgelegen monument hebben we sindsdien geen enkel spoor….
x
Bronnen
Indische Courant, 27 april 1937
Soerabaijasch Handelsblad, 14 oktober 1937
Ingezonden brief in Nautica, weergegeven in: Sumatra Post, 19 november 1937
Indisch Militair Tijdschrift, 1 mei 1941
Afbeeldingen: Indisch Militair Tijdschrift en (Banka) Maritiem Museum Den Helder.
Respect!
LikeLike