In de Preanger Bode van 19 en 21 maart 1922 schreef een zekere W.H. Hoogland over de natuurkundige Franz Wilhelm Junghuhn het volgende:

“Mede naar aanleiding van het bezoek van Zijne Excellentie de Gouverneur Generaal van Nederlandsch-lndië Fock, aan de laatste rustplaats van de beroemden natuuronderzoeker dr. Franz Wilhelm Junghuhn, vrijdag j.l., willen wij in een beknopte biografie schetsen wat Junghuhn als Duitser voor ons Nederlanders heeft gedaan op het gebied van grondige onderzoekingen, alleen uitvoerbaar op vermoeiende bergreizen, door onbezochte wouden en maagdelijke wildernissen.
Junghuhn studeerde in de natuurwetenschap en geneeskunde te Halle en Berlijn en trad daarna in de Duitse Militaire Geneeskundige Dienst. Tegen zijn wil werd hij in een duel betrokken en doodde zijn tegenstander, waarvoor hij tot 10 jaar vestingstraf werd veroordeeld. Geholpen door vrienden wist hij echter te ontvluchten en nam de wijk naar Frankrijk, waar hij als officier van gezondheid bij het vreemdelingenlegioen in dienst ging. Spoedig daarop werd hij in Algiers door een sabelhouw gewond.
In dienst van het KNIL
Slechts korte tijd is Junghuhn bij het legioen gebleven, want op 26 jarigen leeftijd (1835) zien wij hem dienst nemen als officier van gezondheid bij het Nederlandsch-Indische Leger. Hij vertrok uit Hellevoetsluis in 1835 met het zeilschip Jacob Cats naar Indië en zette den 12 oktober 1835 voet aan wal te Batavia, om een leven vol afwisseling tegemoet te gaan. Spoedig had hij het geluk om aan een inspectiereis over Java deel te nemen, waarbij hij in de gelegenheid kwam om zijn liefde voor natuurstudiën te kunnen volgen, want van af toen begon hij verschillende bouwstoffen voor zijn bekende en beroemde publicaties en boeken te verzamelen. Bij het instellen van een natuurkundige commissie tot onderzoek van West-Java, in 1838, werd dr. Junghuhn eerst tijdelijk voor een jaar daarin opgenomen en nog dat zelfde jaar naar de Bataklanden overgeplaatst, om aldaar een wetenschappelijk onderzoek in te stellen.

De resultaten van die arbeid werden in 1847 uitgegeven in het werk ´Die Battaklander auf Sumatra´. Eindelijk 7 jaar na zijn tijdelijke benoeming werd hij als lid van de Natuurkundige commissie definitief benoemd en kreeg terstond de opdracht een onderzoek in te stellen naar het voorkomen van steenkolen op Java. Wij willen de lezers niet vermoeien met de op te sommen publicaties die Junghuhn heeft uitgegeven, – doch zijn standaard werk ´Java´ beschrijvende ´zijne gedaante, plantentooi en inwendigen bouw´ dat nu nog een zeer grote waarde heeft, mag niet onvermeld blijven. Dit grote werk schreef hij tijdens zijn verlof in een klein dorpje nabij Leiden, waar hij gelijk een kluizenaar in alle stilte werkte om zijn verzamelde gegevens en materiaal in dit schitterend werk vast te leggen. In 1849 verscheen dan ook de eerste aflevering van dat grootse werk (…) dat de grondslag legde voor onze kennis van de fysische geografie van Java. Wie het werk leest, komt onder de indruk van het gedane werk van die grote onderzoeker, die met zijn taaie volharding duizenden feiten verzamelde en een ontelbaar aantal waarnemingen deed. (…)

Inspecteur voor natuurkundige onderzoekingen
In 1853 werd Junghuhn genaturaliseerd als Nederlander en een jaar daarna werd hij benoemd tot Ridder van de Nederlandse Leeuw. In 1855 verscheen zijn kaart van Java op een schaal van 1: 350.000. In het zelfde jaar keerde hij naar Java terug. De Natuurkundige commissie was intussen (1850) ontbonden, maar voor Junghuhn werd een nieuw ambt geschapen, door hem te benoemen tot Inspecteur voor natuurkundige onderzoekingen. Van af 1856 tot aan zijn dood, heeft Junghuhn zich bezig gehouden met de toen hier ter lande nog geheel onbekende kinacultuur en stichtte hij aan de voet van de Malabar de nu zeer winstgevende Gouvernements Kinaonderneming Tjintjiroean. Destijds verschilden de meningen over soort en plantwijze van deze nog nieuwe cultuur en zo werd dr. Junghuhn´s wijze door enkele geleerden bestreden. Niet altijd was deze bestrijding eerlijk en fair en dikwijls kwamen er persoonlijke intriges in het spel. De afloop van de duelzaak had toch reeds een zwaar stempel gedrukt op zijn karakter en leven, daarbij kwamen de twisten en intriges over de kina-cultuur, en dan was het geen wonder, dat deze voortreffelijke en geniale natuuronderzoeker melancholiek werd.
Verschillende geschriften uit die dagen hebben een polemisch karakter, waarop meestal een scherpe kritiek volgde van zijn bestrijders. De bekende hortulanus van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, J.E. Teysmann, een man ook met zeer grote verdiensten, bestreed de werkwijze van de door Junghuhn toegepaste kinacultuur. Hierop volgde wederom een felle kritiek van Junghuhn, gericht aan ´de professor in de groententuin van Tjipanas´.
Junghuhn bezat een scherpe pen waarmede hij dikwijls toestanden aan de kaak stelde, met een bittere en hatelijke ironie. Een beschrijving die hij geeft, van een door hem bijgewoond tijgergevecht te Solo, waarbij talrijke spottende opmerkingen worden neergeschreven aan het adres van de Inlandse vorsten, haalt hem een persoonlijke réprimande van de G.G. van Rochussen op zijn hals; hij werd bedreigd met externering en ontslag uit ’s lands-dienst. De G.G. Rochussen die vreselijk tegen Junghuhn uitvoer over zijn geschrijf, raakte echter spoedig onder de indruk van Junghuhn ’s persoonlijkheid en drukte hem bij het heengaan warm de hand. De volgende dag kreeg Junghuhn een persoonlijk opdracht van de G.G. Rochussen. Junghuhn had een meedogenloze strijdkracht voor wat hij als rechtvaardig beschouwde, daarbij steeds een drang naar zelfstandigheid en onafhankelijkheid, gepaard met een enorme wilskracht. Geen wonder dat deze karaktereigenschappen dikwijls in botsing kwamen met personen die gewoon waren in het gouvernements-gareel te lopen. Junghuhn was een gevoelsmens en gewoonlijk vrij sober van stijl; hij wordt, als hij zich laat gaan, als de machtige indruk der tropische natuur hem meesleept, welsprekend en warm van taal, en weet zijn lezer een schilderij voor ogen te brengen, overweldigend als de natuur zelve.
Wij nemen een klein gedeelte over uit zijn ´Java´, wat een indruk geeft van zijn natuurbeschrijving en tevens als gevoelsmens. Wij schreven reeds, dat Junghuhn melancholiek werd, doch soms vindt men in zijn geschriften verschillende stemmingen weergegeven. Op den Ongop-Ongop bij het Idjenplateau, bij Banjoewangi, koos hij zich een plaats tot nachtverblijf onder een groep tjemara’s en schreef: ´terwijl ik hier nederzit, en de adem van den wind zich al ruischend door de geledingen der takken van dit geboomte deed hooren, voerde ik mij in mijne verbeelding terug in de dennenwouden van mijn vaderland, bracht ik mij toonbeelden mijner jeugd te binnen en weldra wekten zachte droomen in mij een gevoel van geluk.´ Wij lezen bij het verlaten van Garoet een andere gemoedsstemming. De regent en controleur hadden hem zeer gastvrij ontvangen en hij schrijft: ´Gelukkige menschen, maar ik? Zonder huis, zonder hof, zonder een enkel wezen op dit eiland dat naar mij haakt, trek ik steeds onophoudelijk verder-alleen-steeds zwervend.´ Dit is geschreven vóór zijn huwelijk; in 1850 is Junghuhn getrouwd met Mej. J. L. F. Koch.

Doch laten wij terug gaan naar de laatste levensdagen van Junghuhn, die zijn vijanden hem zo verbitterd hebben. Een van zijn grootste vijanden in die dagen was dr. J.E. de Vrij. Het meningsverschil tussen beide geleerden is zo hoog gelopen, dat de Gouverneur Generaal een beslissing heeft moeten nemen, die in het voordeel van Junghuhn uitviel. Dr. de Vrij, eveneens in gouvernementsdienst, werd ontslagen, hetgeen de verhouding er niet beter op maakte. Toen de Gouverneur Generaal Sloet het Laboratorium van Junghuhn tijdens de kwestie met Dr. de Vrij te Lembang bezocht, vond hij op de muur van Junghuhns werkkamer geschreven ´Amicus Plato sed magis amica veritas´. Zijne Excellentie nam toen een potlood en voegde twee door Junghuhn vergeten woorden tussen de beide zinsdelen in, n.l. ´Amicus Plato, amicus Sokrates, sed magis amica veritas´. (Plato is mijn vriend, Sokrates is mijn vriend maar ik ben nog groter vriend van de waarheid.) Zeer zeker een bescheiden blijk van instemming.
Verslechterende gezondheid
De gezondheidstoestand van Junghuhn was er met al die twisten niet beter op geworden. In de Bataklanden had hij reeds een dysenterieaanval gehad en in zijn ´Terugreis van Java naar Europa in 1848´ schreef hij dan ook: ´Mijne gezondheid was geschokt en mijne lichaamskrachten waren door een dertienjarig verblijf op Java en Sumatra verzwakt geworden. Ik leed aan de gevolgen van den onafgebroken invloed ener grote hitte, welken ik gedurende zo vele jaren had ondervonden, waaraan slechts weinige mensen, in noordelijke streken geboren, op den duur weerstand kunnen bieden.´ (cursivering van de schrijver. Een leverkwaal ondermijnde zijn sterk gestel, Junghuhn noemde het reumatiek en wilde in het zachte klimaat van Soemedang daarvoor genezing zoeken)
In de Westmoeson van 1863/4 kwam Dr. Anderson, directeur van den plantentuin van Calcutta, naar Java om kinaplantjes en zaden te halen, zoals J. K. Hasskarl met veel moeite in 1852 uit Zuid Amerika de eerste 75 levende kinaplanten uit haar vaderland naar Indië overbracht er daardoor een der grondleggers werd van de hier zoo hoogst belangrijke kinacultuur en was Junghuhn met Dr. Anderson op de Pengalensche hoogvlakte toen hem wederom een ernstige dysenterie overviel, die hem noodzaakte onverwijld naar zijn huis te Lembang terug te keren. De bekende geneeskundige archeoloog en schrijver Dr. J. Groneman, destijds civiel-geneesheer te Bandoeng wilde Junghuhn opereren, maar dit werd geweigerd. Een abces was reeds in de rechterlong doorgebroken en uitgehoest. Dr. Groneman liet een lancet bij hem achter waarmede Junghuhn zelf een punctie zou kunnen beproeven. Langzaam maar zeker werd het krachtige lichaam van dien grote denker en geleerde gesloopt. En zo was het, dat hij in het begin van 1864 aan de arm van zijn vrouw nogmaals een wandeling door de kinatuinen maakte en bij die gelegenheid de plek aanwees, waar hij wenste begraven te worden. En staat niet in zijn boek ´Licht en Schaduwbeelden´, dat zo merkwaardige kijk geeft op Junghuhn’s psyche en in zekere zin als zijn geloofsbelijdenis is te beschouwen, te lezen : ´dan zou ik het liefst op den top eens bergs begraven zijn´. De plek, door Junghuhn uitgezocht is wel geen top, maar steekt toch boven het omliggende land uit. Zou toen de geleerde, die zelf geneeskundige was, reeds een voorgevoel gehad hebben van zijn naderend einde ? Want slechts enkele maanden na de wandeling met zijn vrouw, stierf Junghuhn. In de nacht van 23 op 24 April voelde Junghuhn zijn einde naderen; nog éénmaal wenste hij het oog gericht te hebben op zijn geliefde bergen. Zijn vrouw en Dr. Groneman stonden aan zijn sterfbed. Nog eenmaal hielpen zij Junghuhn om een blik door het geopend venster te werpen. O, prachtige, blauwe bergen van Java, diepblauw zijt gij in de tropische nacht. Een fijne regen viel en zacht en kalm overleed ’s morgens om 3 uur een van de grootste natuuronderzoekers, die de wereld gekend heeft.
Het grafmonument

Lange tijd heeft de witte obelisk op het graf van Junghuhn gestaan, onder het groen van de tjemara- en kinabomen even ten Noorden van het bergplaatsje Lembang, doch de schennende hand des houthakkers heeft bij de restauratie die bomen niet gespaard. Thans ligt het graf kaal op de boomloze heuveltop. Deze obelisk werd op kosten van Mevrouw de Weduwe Junghuhn opgericht en eerst was het plan om aan de voorzijde daarvan een marmeren buste van den groten dode te plaatsen. Hiervoor waren tekeningen vervaardigd door Rochussen, een zwager van Junghuhn, doch de bekende fotograaf en artist van Kinsbergen maakte echter de tekeningen van den edele kop van Junghuhn zoek en zo is van het vervaardigen ener buste niets gekomen. Zeer waarschijnlijk is de marmeren plaat voor in de grafnaald eerst later aangebracht. Hierop staat te lezen: ´Dr. FRANZ WILHELM JUNGHUHN. geboren te Mansfeld-Pruisen. 26 October 1810 overleden te Lembang 24 April 1864.´
In 1884 liet de ingenieur der B.O.W. te Bandoeng, het bekende lid van de 1e kamer, de Heer H. van Kol, het monument afsluiten door de paaltjes met kettingen. Wijlen de heer P. van Leersum deed rond het graf tjemara’s (Casuarina’s) en kinabomen planten en in Juli 1909 werd het monument in de legger van gouvernementsgebouwen ingeschreven en vanaf 1910 zegde de regering een subsidie van f 25.— ’s jaars toe voor onderhoud.
In 1917 nam wijlen Dr. S.H. Koorders, oprichter der Nederlandsch-Indische Vereeniging tot Natuurbescherming (voor het behoud van natuurmonumenten), het initiatief tot samenstelling van een commissie om Junghuhn een meer waardig gedenkteken te geven. Het monument en omgeving verkeerde dan ook dikwijls in meer dan treurige toestand. Ik vergeet nooit dien zaterdagmiddag, dat ik het graf van Junghuhn bezocht en de heer en mevrouw Koorders daar aantrof. Lang geleden was het monument voor het laatst gewit, kalk brokkelde af, de kettingen tussen de pilaren waren los, alang stond hoog tot aan het graf, het was een somber beeld van verwaarlozing. Wijlen Dr. Koorders kreeg tranen in zijn ogen, toen hij dit alles zag. Was dit de dankbaarheid van het nageslacht, dat zijn grote mannen, die er leefden en streefden, eerde?

De commissie, bestaande uit de heren jhr. L. de Stuers, voorzitter; P. Holten, secretaris, P. van Leersum, penningmeester, en dr. S.H. Koorders en K.A.R. Bosscha, leden, begonnen gelden in te zamelen, waarbij enkele personen en ondernemingen zich verbonden tot een gift ineens en verder tot een jaarlijkse bijdrage. Het terrein werd door de Resident der Preanger Regentschappen bij Besluit van 16 Juni 1917 op voorstel van het Bestuur der Nederlandsch Indische Vereeniging voorlopig tot Natuurmonument verklaard, in afwachting van de door de Regering ter zake te nemen beschikking. De bedoeling der commissie was om Junghuhn een waardig gedenkteken te geven, en daarom heen een park aan te leggen waarin o. a. zoveel mogelijk alle soorten kina zouden worden geplant, sedert Junghuhn’s beheer in cultuur gebracht. Het monument is gerestaureerd en het park is aangelegd, maar waarschijnlijk zijn geen fondsen voldoende binnengekomen om het hele plan, dat door de firma Buning van Cheribon was ontworpen, uit te voeren. Op de eersten oproep kwam spoedig een bedrag binnen, maar van de commissie is verder niet veel meer vernomen.
Toen de oproep verscheen, schreef ik naar aanleiding daarvan in het Algemeen Landbouwweekblad van 12 oktober 1917. Ik wilde de commissie opmerkzaam maken op de minder juiste inscriptie in het marmeren plaatje boven de rustplaats van de groten, beroemde natuuronderzoeker. Hierin staat gebeiteld: geboren te Mansfeld Pruisen 26 oktober 1810. Latere nasporingen hebben uitgewezen dat Dr. Junghuhn één jaar eerder, dus in 1809, het levenslicht heeft aanschouwd. De Encyclopedie van Nederlandsch-Indië (1e uitgaaf) die Junghuhn eerst in 1812 ter wereld laat komen, is eveneens onjuist.
De as van dr. De Vrij
Zo gaf ik ook de commissie in overweging om de laatste overblijfselen van Dr. J. E. de Vrij uit het grafmonument van Dr. Junghuhn te verwijderen. Alhoewel ik voor dit voorstel in de Indische Mercuur te Amsterdam onderhanden ben genomen en beschuldigd werd dat ik mij niet bepaald van een verdraagzame kant liet kennen, heeft de commissie daaraan nu toch gevolg gegeven. Thans ligt achter het monument een apart graf van dr. de Vrij, wat het opschrift draagt Dr. Johan Eliza de Vrij, geboren te Rotterdam 31 Januari 1813 overleden te ’s Gravenhage 31 Juli 1898. Men ziet dat deze geleerde niet in lndië is overleden en wij willen met enkele woorden vermelden, wat de reden is, dat daar de laatste overblijfselen rusten van Dr. de Vrij. De heer P. van Leersum, oud directeur van de Gouvernements-kinacultuur, ontving op een goede dag te Bandoeng een postpakket uit Holland waarin was verpakt een urn met de as van dr. de Vrij. In een begeleidend schrijven werd het verzoek gedaan, deze as in de kinatuinen te Lembang rond te strooien. De heer van Leersum, die slechts zijdelings wist van de strijd tussen Junghuhn en de Vrij, begroef de urn echter vlak bij Junghuhn’s laatste rustplaats en deed op eigen kosten een gedenkplaat in de grafnaald van Junghuhn aanbrengen. Junghuhn’s familie is hier tegen opgekomen.

Het kina-etablissement te Lembang werd na de dood van Junghuhn verlaten en later opgeheven, de kinatuinen afgerooid en het woonhuis van de grote natuuronderzoeker, dat gestaan heeft tegenover het hotel „Beau Sejour” bestaande uit negen kamers, bijgebouwen, badhuis, stallingen enz. en aan het Gouvernement gekost hebbende f30.000. werd voor den kapitalen prijs van …. f525. verkocht. Huizen en gronden hadden toendertijd te Lembang geen waarde. Aan het slot gekomen van deze beknopte levensschets, hopen wij, dat thans door het initiatief van onzen Resident Eyken, die de Gouverneur Generaal naar de laatste rustplaats bracht van Junghuhn, voortaan het gouvernement meer zorg zal besteden aan die graven boven Lembang. De grote Junghuhn die daar begraven ligt, verdient het. Een man die met Rumphius in meer dan één opzicht overeenkomst had, die de gave had om met al zijn kracht en al zijn willen en kunnen, de taak te volbrengen, die hij zichzelf had opgelegd, die geen rust kende in dit land, waarheen het noodlot hem gevoerd had en waar de wonderlijke, rijke, ongerepte natuur hem zoveel te zien en te overdenken gaf, dat zijn leven daaraan gewijd was. Hij, die beschikte over een scherp waarnemingsvermogen, over een onbevangen blik op de juistheid van de overgeleverde verhalen en op de waarde der ontdekte feiten. Junghuhn, de Humboldt van Java, zoals zijn erenaam luidt, verdient meer piëteit van het nageslacht. Groot is het land dat zijn grote mannen eert! Vertrouwende, dat thans door het bezoek van den tegenwoordige Gouverneur Generaal en het schitterend en prachtig initiatief van onze Resident, de heer Eyken, voortaan meerdere aandacht wordt besteed aan de laatste rustplaats van Junghuhn.”
Uit De Indische Courant van 17 november 1922, tenslotte:
“Zijn jonge vrouw liet op zijn laatste rustplaats een gedenkzuil oprichten, die op gouvernementskosten wordt onderhouden. Er bestaan van dit grafmonument verschillende foto’s, die evenwel allen de huidige toestand onjuist weergeven. Op een dezer foto’s ziet men de gedenknaald, omringd door een plantsoen van hoge kinabomen, terwijl hardstenen palen ter lengte van ruim een meter, waartussen zware kettingen zijn gespannen, de toegang tot het monument afsluiten. Jammer genoeg zijn de kinabomen uitgeroeid en de hardstenen palen zijn vervangen door ijzeren staven, waartussen prikkeldraad is gespannen.”
x
x
Technische gegevens
Monument: grafmonument Franz Junghuhn
Locatie: Lembang
Oplevering: waarschijnlijk 1864
Financiering: de weduwe Junghuhn-Koch
Ontwerp: onbekend
Uitvoering: onbekend
Huidige staat: geconserveerd, met enige aanpassingen
Bronnen
Preanger Bode, 19 en 21 maart 1922
De Indische Courant van 17 november 1922
Lembang Heritages
Foto´s afkomstig van Kitlv, Museum van Wereldculturen en Lembang Heritages





