Het Dagblad, 17 maart 1947:
“Dr. van Mook te Pontianak.
Vrijdagmorgen, 14 Maart 1947, om 11 uur arriveerde de lt.-G G. dr. H. van Mook, te Pontianak. Een duizendkoppige menigte was samengestroomd om de Landvoogd met geestdriftig gejuich te begroeten. De Kapoeas-rivier was overdekt met race-sampangs, geroeid door rood-, blauw-, geel-, en anderszins gekleurde roeiers met cumbito pagaaien, die achter de taxiënde Catalina aan raceten. Onder luid gejuich van de menigte taxiede het vliegtuig naar de landingssteiger, alwaar de resident aanwezig was en de officiële begroeting plaats had. Hierna inspecteerde de Landvoogd de opgestelde troepen, terwijl duizenden kinderen met rood-wit-blauwe en Chinese vlaggetjes zwaaiden. De gehele stad is ter ere van dit bezoek met vlaggen versierd.
Zaterdagmorgen werd een monument onthuld ter nagedachtenis aan 1400 slachtoffers van de Japanse overheersing, waarbij dr. Van Mook de volgende rede uitsprak:
‘Het is een goede gedachte geweest om in deze hoofdstad van West-Borneo het gedenkteken, dat zojuist onthuld is, op te richten. Al diegenen, die daartoe hebben medegewerkt en die zoeven door de voorzitter van het comité zijn genoemd, hebben daarmede een goede daad verricht, die voor U en ons allen haar betekenis in de komende jaren zal behouden.

Onder de gebieden, die van de Japanse bezetting het diepst te lijden hebben gehad, behoort zeker West- Borneo. In de jaren 1943, 1944 en begin 1945 heeft de Japanner hier vrijwel de gehele bovenlaag van de Indonesische en de Chinese maatschappij, naast Nederlandsche en andere, vermoord. Een enkele verdenking was hem, in zijn angst voor den haat en de tegenstand van het verdrukte volk, genoeg om het doodvonnis uit te spreken en hij heeft daarbij evenmin de gewone burgers en de eenvoudige ambtenaren, als de meest ontwikkelde leiders en de zelfbestuursgeslachten ontzien. Rouw is gebracht in duizenden gezinnen en in vele gevallen is zelfs niet bekend, waar verdwenen verwanten hun laatste rustplaats vonden.
Onder zulke omstandigheden zijn woorden van troost moeilijk te vinden, maar het kan, bij de herinnering aan de terechtgestelden, voor de gevoelens van de nagelatenen een troostende gedachte zijn, dat de doden allen gevallen zijn in een strijd tegen het kwade. Wat ook hun handelingen tijdens hun leven zijn geweest, door deze dood hebben zij niet alleen zichzelf gerechtvaardigd, maar bijgedragen tot de overwinning, die tenslotte op de Japanner werd behaald.
Wanneer degenen, die dezen tijd hebben doorleefd, terugzien op die periode van Japanse tirannie, dan zullen zij met mij beseffen dat recht en orde in de maatschappij veel meer betekenen, dan alleen maar militaire macht of vrees van de burgers voor bestraffing en geweld. De Japanners hebben getracht met spionage en terreur een uiterlijke schijn van recht en orde te verkrijgen en te handhaven. Zij hebben daardoor uitsluitend onrecht en wanorde teweeg gebracht. Onrecht, omdat hun heerschappij op macht was gebaseerd en uitsluitend het eigenbelang van Japan ten doel had. Onrecht ook, omdat het hun niet erom te doen was in de onvermijdelijke conflicten, die in iedere samenleving voorkomen, het recht te doen zegevieren, maar uitsluitend hun wreed gezag te handhaven. Zij moesten een ieder vrees aanjagen en hij, die rechtvaardig is, zal juist dat altijd trachten te vermijden. Want een volk, dat in vrees leeft, komt onvermijdelijk tot misdaad en verval.
Laat dit gedenkteken ons duidelijk maken, dat alleen een eensgezinde en rustige samenwerking van de gehele burgerij tot werkelijke vestiging van recht en orde leiden kan. In dit ene monument zien wij als het ware verenigd voor ons de duizenden, die hun leven gaven; al die mensen, zo verschillend van stand, ras, positie en karakter, die in de dood elkander vonden ter wille van een vrijheid, welke zonder recht en orde niet kan bestaan.
Laat deze doden ons een waarschuwing zijn, dat het systeem van dwang en terreur altijd voeren moet tot den ondergang. En dat daarbij meestal juist de onschuldigen het zwaarst getroffen worden.
Wij staan vandaag stil bij de gedachtenis van duizenden, die het leven lieten. Laten wij ons daarvan wenden tot de levenden, tot de jonge, opkomende geslachten en ons gezamenlijk voornemen, dat wij door vreedzame samenwerking en door eerbiediging van elkanders persoon, door vestiging van een werkelijke vrijheid en door nakoming van onze plichten als lid van de gemeenschap, West-Borneo tot een gezonde wederopleving en een toenemende bloei willen brengen en daardoor het offer, dat de doden brachten, willen doen strekken tot heil van de toekomst.
Mogen allen, die het slachtoffer van de Japanner geworden en die daardoor, ongeacht hun ras, geloof of stand een gemeenschap hebben gevormd, in vrede rusten en moge de Almachtige hun offer aanvaarden, opdat nakomelingen deze gemeenschap kunnen blijven voortzetten in lengte van dagen.'”
Aldus Het Dagblad.
Naast een ruime bijdrage van de overheid, was het monument gefinancierd door familieleden van de slachtoffers. Het werd vermoedelijk in de jaren ´50 vernietigd, om later weer in een andere gedaante te herrijzen. De historische interpretatie van het Pontianak-complot kreeg hierbij een enorme draai, getuige het artikel van Somers Heidhues in ‘Chinese Indonesians: remembering, distorting, forgetting‘.
x
Bronnen
Het Dagblad, 17 maart 1947
Mary Somers Heidhues, ‘The Makam Juang Mandor Monument’, in: Chinese Indonesians: remembering, distorting, forgetting, edited by Tim Linsey and Helen Pausacker. Institute of Southeast Asian Studies, Singapore, 2005.
Foto´s Cas Oorthuys, collectie Nederlands Fotomuseum


