‘Garoet is een binnenplaatsje van het grotere type, zoiets als Pasoeroean in de goede tijd. Er is een aloon-aloon, waar omheen de belangrijkste gebouwen en woningen staan: het huis van de regent, aan de overkant dat van de assistent-resident, een moderne missigit van steen opgetrokken, het huis van bewaring, de Europese lagere en de Hollands-Inlandse school. Op de aloon-aloon staat het monument van Holle, een planter van een vorige generatie, die veel voor het welzijn van de bevolking heeft gedaan en wiens nagedachtenis op deze sympathieke wijze wordt geëerd. Indië is arm aan dergelijke gedenktekens. Jammer, de bevolking kan zulke stenen memento’s beter appreciëren, dan die voor expedities en tuchtigingstochten.’
Aldus De Indische Courant van 3 januari 1934. Het monument van Holle, waarnaar hier wordt verwezen, werd onthuld op 29 oktober 1899, nog juist in de 19e eeuw. Karel Frederik Holle was zó altruïstisch, dat hij een merkwaardig man werd genoemd, getuige een oproep, een jaar ná zijn dood:

‘Ongeveer een jaar geleden overleed te Buitenzorg in den ouderdom van 67 jaren de adviseur-honorair voor Inlandse zaken Karel Frederik Holle. Met hem is een van die mannen van het toneel verdwenen, wier streven en werken een diep spoor achterlaten in de omgeving hunner tijdgenoten. Zijn ganse leven was een onafgebroken ijveren voor de belangen van Indië, in het bijzonder van de Inlandse bevolking, en de volmaakte onbaatzuchtigheid en grenzeloze ijver waarmede hij die belangen behartigde, stempelden hem tot een der merkwaardigste figuren die Indië in de laatste 40 jaren heeft gekend.’
Het bericht, waarin een oproep voor het geven van geld voor een monument, stond in alle belangrijke kranten uit die tijd, en was ondertekend door zo ongeveer allen, Europees en inlands, die iets betekenden in West-Java. Het bijzondere was natuurlijk dat Holle door iedereen geroemd werd, maar dat hij tegelijkertijd een roepende in de woestijn was, een eenling. Zijn ijveren voor verbeteringen in de lokale landbouw en onderwijs voor de inlandse bevolking zou pas vanaf 1901 met het uitroepen van de ´ethische politiek´ enig gevolg krijgen.
De onthulling van het monument ging gepaard met schone woorden, dat wél. Het Bataviaasch Nieuwsblad:
‘Toen de heer Levysohn Norman als directeur van binnenlands bestuur, een reis maakte door de Preanger Regentschappen en een bezoek bracht aan de afdeling Garoet, bezocht hij daar een onderneming, welke, zoals hij in een rapport aan de regering verklaarde, op hem de indruk van een ‘ferme modèle’, een modelhoeve, waar de praktische resultaten te zien waren van tal van proefnemingen op het gebied van landbouw, veeteelt, wegenaanleg, aanplant van vruchtbomen en wat al niet meer.
Die onderneming was het theeland Waspada, en de door de heer Levysohn Norman bedoelde resultaten waren te danken aan het onverpoosd streven en strijden van de nimmer rustende kampioen voor de belangen van de inlandse bevolking van de man, die geen hogere eretitel kende dan die van mitra noe tani (vriend van de landman), van Karel Frederik Holle.
Geen wonder dan ook, dat de commissie, die zich belastte met het inzamelen van gelden voor de oprichting van een gedenkteken ter nagedachtenis van Holle, bij de bespreking van de vraag, waar dat monument behoorde opgericht te worden, haar keuze vestigde op Garoet, het centrum van de afdeling, waaraan Holle het grootste gedeelte van zijn vruchtbaar leven en zijne beste krachten wijdde.
De onthulling van dat gedenkteken had hedenochtend plaats te midden van een grote volksmenigte, welke door haar tegenwoordigheid en door haar opgewekte, maar tevens eerbiedige, houding, een eigenaardige hulde kwam brengen aan de nagedachtenis van de aan allen, hetzij persoonlijk hetzij bij overlevering, zo goed bekende kjaï Holle.
Terwijl de gamelan uit de verte klonk, verzamelden zich te 7 ure ’s ochtends rondom het monument de commissieleden (de heren Kroesen, W. van der Chijs, Mr. Kist, Kerkhoven, de Bie, Hasselman), benevens de heren Mr. A. F. van Blommestein, F. A. van den Berg en Denninghof Stelling, als familieleden van den overledene, en verschillende autoriteiten en belangstellenden, waaronder alle regenten en patihs en verschillende hogere en lagere hoofden uit de Preanger en elders. Toen de tonen van de gamelan uitgestorven waren en een plechtige stilte heerste onder de aanwezigen en de duizenden op de aloen-aloen verspreide Inlanders, nam de president van de commissie, de heer Kroesen, het woord en sprak ongeveer het volgende:
“U allen, dames en heren, heet ik namens de commissie welkom te dezer plaatse, waar gij met ons bijeengekomen zijt om de nagedachtenis te huldigen van een uitnemend man, wiens hoogste levensdoel was, het welzijn te bevorderen ener bevolking, te midden waarvan hij tal van jaren heeft geleefd, namelijk Karel Frederik Holle. Het zij mij vergund een blik te werpen in het leven en werken van die man, die steeds geweest is een getrouw en ijverig bevorderaar van het algemeen belang, speciaal waar dit de inlandse bevolking betrof.

Karel Frederik Holle, de 9de Oktober 1929 te Amsterdam geboren, kwam op 15-jarige leeftijd met zijne ouders in Indië, waar hij zijn ambtelijke loopbaan begon als klerk op het residentiebureau van Tjiandjoer. Na werkzaam te zijn geweest als klerk bij de directie der culturen en de middelen en domeinen, wist hij daar de aandacht zijner chefs op hem te vestigen door zijn buitengewone werklust, nauwkeurigheid en doorzicht, zo danig, dat hij, na in 1851 tot 3de commies te zijn aangesteld, reeds twee jaren later tot de rang van 1ste commies werd bevorderd. Ondanks de goede vooruitzichten, welke ´s lands dienst hem aanbood, gevoelde hij zich meer aangetrokken tot het landelijke leven. Daarom verzocht en verkreeg hij op bijna 28-jarige leeftijd zijn eervol ontslag uit ’s lands dienst en trad hij op als administrateur van de theeonderneming Tjibodjong om vijf jaren later eigen taken te beginnen door het oprichten en beheren van de theeonderneming Waspada (afdeling Lembangan). Zijn verblijf in de binnenlanden schonk hem ruimschoots de gelegenheid om de Soendanees in zijn zeden en gewoonten, in zijn taal en godsdienst, grondig te leren kennen. Voor de inlandse bevolking ontstond bij hem een warme genegenheid. Daarvan gaf hij uiting door een onvermoeid streven om hare belangen te beschermen en haar geestelijk en stoffelijk welzijn te bevorderen. Allereerst was zijn streven gericht op het verhogen van het intellectueel peil der inlandse bevolking. Bij voorkeur hield hij zich bezig met de studie van dit onderwerp, en met het beramen van middelen tot verbetering van het inlands onderwijs te verspreiden. Voor het oprichten van inlandse scholen bleef hij onvermoeid ijveren. Met het doel om het inlands onderwijs aantrekkelijk te maken, gaf hij zich de moeite Soendanese leer- en leesboekjes te vervaardigen, waarbij bij rekening hield met de eigenaardige denkwijze en gewoonten der bevolking. Ook ontwikkelde inlanders trachtte bij daartoe aan te sporen. Hij mocht zich bij zijn arbeid verheugen in de steun der regering, die niet alleen verschillende door Holle aanbevolen hulpmiddelen in de scholen deed invoeren, maar ook naar zijn plannen te Bandoeng een school tot opleiding van inlandse onderwijzers liet bouwen en inrichten. Daardoor werd de eerste stap gedaan tot vorming van deugdelijke onderwijzers, waaraan overal behoefte werd gevoeld. Zijn warme belangstelling in het inlandse onderwijs werd in 1866 beloond met zijn benoeming tot ridder van de Nederlandse Leeuw. Ook op ander gebied gaf hij blijken van zijn belangstelling in de Soedanees. In tal van nota’s en tijdschriftartikelen vestigde hij de aandacht der regering op verschillende ouderwerpen en regelingen, de inlandse huishouding betreffende, die naar zijn mening verbetering behoefden. Welk onderwerp hij ook in behandeling nam, steeds waren zijn adviezen zaakrijk. Geen maatregel werd voorgesteld, waarvan de praktische uitvoerbaarheid op Waspada niet was bewezen. In de overtuiging, dat de Inlander over het algemeen een slecht landbouwer was, trachtte hij door voorbeeld en voorlichting in de onkunde der landbouweis tegemoet te komen. Holle toonde door voorbeelden en in geschriften de waarde aan van ijle uitzaaiing der padi; van de aanleg der terrassen op hellende gronden om de bouwkruin tegen afspoeling te bevestigen; van de teelt van zoetwatervis op de sawahs; van de verbetering van de veestapel etc.. Geen moeite spaarde hij om de Inlanders van zijn inzichten te doordringen. Dat hij in die richting met vrucht is werkzaam geweest, had hij, behalve aan zijne diepe kennis van de taal en de volksgebruiken, te danken aan zijn uitnemende tact om met de Inlander om te gaan, tot deze af te dalen. Is het dan wonder, dat hij daardoor een vriend en bondgenoot mocht winnen in de buitengewoon ontwikkelden mohammedaanse priester Raden Hadji Mohammad Moesa, de vertegenwoordiger van een aanzienlijk Preanger geslacht, een waardig man, die aan een krachtig denkvermogen een opgewekte geest paarde? Deze wist Holle te doordringen van het nut zijner werken en hem eerbied af te dwingen voor zijn onbaatzuchtig streven om het lot van de Soendanees te verbeteren. Holle mocht daarvoor beloning vinden in de warme steun van de Pangoeloe, die voor zijn denkbeelden met succes propaganda maakte. Daardoor leerde onder de inlandse bevolking oud en jong met eerbied opzien tot de weldoener, de vriend van den landman, die destijds te Waspada zetelde. Door het vertrouwen, dat men algemeen in hem stelde, gelukte het Holle een kring van vrienden om zich te vormen, die hij met de geest van vooruitgang wist te vervullen. De alzo verworven invloed kwam hem uitnemend te stade, toen hij bij de voorbereiding en invoering van de Preanger-regeling de daarmede belaste regeringscommissaris, O. van Rees, ter zijde stond. Deze, Holle’s verdiensten ten volle erkennende, beval hem voor een buitengewone onderscheiding bij de regering aan. Zo verleende de regering, na Holle te vergeefs de betrekking van resident der Preanger-Regentschappen te hebben aangeboden, hem bij besluit van 27 December 1871, No. 17, de titel van adviseur voor inlandse zaken, als een erkenning van de sedert vele jaren van hem belangeloos aan den lande bewezen diensten, zowel in algemeen belang van land en volk als speciaal in het belang van het Inlands onderwijs. Deze benoeming was voor de waardige man van veel gewicht. Immers ontleende hij daaraan het recht, in elke zaak de inlander betreffende, bij de regering het initiatief te nemen en ongevraagd alle voorstellen der regering dienaangaande te beoordelen. Hij zag daardoor zijn invloed op de maatregelen, die met betrekking tot de inlandse bevolking genomen werden, steeds toenemen. Rusteloos arbeidde bij na aan de invoering van de door hem voorgestane hervormingen op allerlei gebied, ook in de andere gewesten op Java. Tal van artikelen zo in tijdschriften als in dagbladen verschenen van zijn hand met het doel om zijn inzichten in wijde kring bekend te maken en ingang te doen vinden. Ook toen hij in 1889 het rustige Waspada verliet om zich in Buitenzorg te vestigen, bleef hij de trouwe vraagbaak in inlandse zaken. Zijn benoeming in 1895 tot officier der Oranje Nassau orde bewees, hoezeer de regering zijn diensten op prijs bleef stellen. Wat vooral aan zijne adviezen hoge waarde verleende, was, dat zij het stempel van zijn onbaatzuchtigheid droegen. Aan het algemeen belang wijdde hi al zijne krachten. Daarvoor te strijden was hem een behoefte, zonder zich ooit rekenschap te geven of dit met zijne eigene belangen strookte. Zeker hebben zijn voorstellen somtijds geen onverdeelde bijval gevonden. Wel verre echter daardoor te worden ontmoedigd, prikkelde hem zulks tot meerderen arbeid en rustte hij niet, vóór hij zijn tegenstanders tot zijn zienswijze overgehaald of althans tot zwijgen had gebracht.
Bleven teleurstellingen ook hem niet gespaard, nimmer hebben deze zijn werkkracht kunnen verlammen. Voor zichzelf weinig behoefte kennende, zette hij wars van alle uiterlijk vertoon ook te Buitenzorg zijn hoogst eenvoudige levenswijze voort; totdat, na in zijn laatste levensjaren een sukkelend leven te hebben geleid, op de 3de Mei 1896 de dood aan zijn lijden een einde maakte. Ziedaar in het kort geschetst de man van een edel karakter, die beschikte over uitnemende gaven, van hoofd en hart, welke hij onverpoosd wist dienstbaar te maken aan het algemeen belang,—de vriend van de landman en in het bijzonder van de Soendanese bevolking, die aan hem de grootste verplichting heeft, kortom een zeldzaam en merkwaardig figuur, die van zijn tijdgenoten bewondering afdwong wegens zijn rusteloze ijver, zijn uitgebreide kennis van inlandse taken en niet minder door zijn door een ieder erkende belangeloosheid. Zulk een buitengewoon man te vereren heeft deze commissie ertoe gebracht een poging te wagen van Holle’s naam en werken een blijvende herinnering te verzekeren, en belangstellenden op Java en Europa uit te nodigen tot dat doel hunne bijdragen te schenken. Aan onze roepstem werd, zowel op Java als in Nederland, gehoor gegeven. De ondervonden steun heeft het mogelijk gemaakt een gedenkzuil te doen verrijzen, waartoe de commissie gemeend heeft de plaats te moeten kiezen, waar Holle tientallen van jaren heeft geleefd en gewerkt te midden ener bevolking, die hem grote eerbied betoonde en in wier herinnering zijn naam een blijkende plaats tal innemen.”

Hierop verzocht de heer Kroesen aan een tiental jongedames te willen overgaan tot het verwijderen van het omhulsel van het gedenkteken. Nadat dit had plaats gehad onder begeleiding van koraalmuziek van een in de nabijheid opgesteld muziekkorps, nam de heer Kroesen nogmaals het woord om zijne rede aldus te vervolgen:
“Zo staat dan daar het monument, eenvoudig van vorm, geheel in overeenstemming met de eenvoud die Holle eigen was. Als enige versiering is in brons aangebracht het beeld van de merkwaardige man, op wie wij trots mogen zijn. Dit monument zij het symbool van onze waardering van een buitengewoon nuttig en welbesteed leven, van onze blijvende hulde aan de man, die meer dan iemand vóór hem de onvermoeide beschermer is geweest van de inlandse bevolking en door zijne vertogen veel heeft bijgedragen om haar lot te verbeteren. Thans wens ik het onthulde monument aan de goede zorgen van het bestuur toe te vertrouwen, met het verzoek om het monument te beschermen en te onderhouden, opdat het blijve voor ons en voor allen die na ons komen, een opwekking om de belangen der inlandse bevolking te behartigen met de zelfde ijver en geestdrift, waarvan Holle ons zulk een schitterend voorbeeld heeft gegeven; voor de bevolking een herinnering aan den vriendelijke raadsman van Waspada, wiens hulp nimmer tevergeefs werd ingeroepen. Alvorens te eindigen vervul ik mede een aangename plicht om de dank der commissie te betuigen aan de heer Hasselman, door wiens ijverige bemoeiingen in Europa het monument werd ontworpen en vervaardigd. Niet minder dank is onze commissie verschuldigd aan de assistent-resident van Garoet voor de door hem verleende hulp en medewerking, alsmede aan de ingenieur Van Es en de opzichter van Waterstaat alhier, die geheel belangeloos met veel ijver het hunne hebben bijgedragen om ondanks vele moeilijkheden het monument te doen verrijzen. Ik wens nu het woord te geven aan Raden Adipati Soeria Nata Ningrat, regent van Lebak, die het doel van deze plechtigheid aan de bevolking duidelijk zal maken.”
De regent van Lebak, thans op verzoek van de regent van Garoet het woord nemende schetste in een uitvoerige en boeiende Soendanese improvisatie de verdiensten van de heer Holle en spoorde zijn landgenoten aan steeds diens voorbeeld te volden in het ijveren voor de goede taak en het behartigen van de belangen van den kleine man. Nadat de regent geëindigd had, droeg de heer Kroesen het monument over aan de goede zorgen van de resident der Preanger-regentschappen en verzocht hem te willen waken voor de goede instandhouding van dit huldeblijk aan de nagedachtenis van een door jong en oud hoog vereerde persoonlijkheid. Nadat de inlandse schoolkinderen een toepasselijk lied gezongen hadden, was de plechtigheid afgelopen.
Het monument bestaat uit een eenvoudige zuil van wit Carrarisch marmer, waarin een medaillon portret in brons van de heer Holle is aangebracht. Onder dit portret staat op een marmeren plaat de volgende inscriptie: Karel Frederik Holle, De vriend van den landman, geb. te Amsterdam 9 Oct. 1829, overl. te Buitenzorg 3 Mei 1896. Dezelfde inscriptie is in het Soendanees aangebracht aan de achterzijde van het monument dat op de ruime aloen aloen te Garoet een goed figuur maakt en door zijn eenvoud een waardig huldeblijk is aan de nagedachtenis van de mitra noe tani.’
Het huidige monument
Het monument is de Japanse tijd niet ongeschonden doorgekomen. Bijzonder mag echter worden genoemd dat het later weer is hersteld. We weten niet precies wanneer, maar zeker is, dat het monument van Karel Frederik Holle ten zuiden van Garoet, op de theeplantage Giriawas, een tweede leven heeft gekregen. De bewoordingen van de Indische Courant uit 1934, ‘De bevolking kan zulke stenen memento’s beter appreciëren, dan die voor expedities en tuchtigingstochten’, lijken met deze heroprichting te worden onderstreept.
x
x
Technische gegevens
Monument: monument Karel Frederik Holle
Locatie: aloon aloon, Garoet
Onthulling: 1899
Opdrachtgever: particulieren
Ontwerp: onbekend
Uitvoering: onbekend
Duur: het monument is waarschijnlijk afgebroken in Japanse periode. In later jaren werd het, met behulp van originele onderdelen, weer herbouwd op de thee-onderneming Giri Awas.
x
Bronnen
Java Bode, 14 mei 1897
Bataviaasch Nieuwsblad, 30 oktober 1899
De Indische Courant, 3 januari 1934
https://mooibandoeng.com/2016/01/15/monumen-holle/
http://ddhika.tumblr.com/post/72606270169/ketika-holle-di-garut




Dank voor dit artikel!!! Wie heeft het geschreven? Hij is een oud-oom van mij.
LikeLike
Beste Ellen,
Fijn dat je het leuk vond.
Alle artikelen op deze site zijn door mij geschreven…
Bert Immerzeel (aka Buitenzorg)
LikeLike