Herdenking van de ondergang van s.s. Van der Wijck, oktober 1936.

Naast de visafslag van het kustplaatsje Brondong, in het district Lamongan, staat een vreemd bouwwerkje met art deco-kenmerken dat door de Indonesiërs als ´monumen´ wordt betiteld. Het gebouwtje, misschien één van de weinige monumenten uit de periode van Nederlands-Indië die de machtswisseling hebben overleefd, staat de laatste tijd nogal in de aandacht. Tot voor kort verveloos wit, kreeg voor de gelegenheid zelfs een okergeel jasje met blauwe strepen. Een toeristische trekpleister, zou je kunnen zeggen.
De reden? Het gebouwtje heeft twee inscripties die verwijzen naar de schipbreuk van KPM-schip Van der Wijck in de vroege morgen van 20 oktober 1936. En deze schipbreuk vormt de achtergrond van een recent uitgebrachte verfilming van het boek Tenggelamnya Kapal Van der Wijck van de Indonesische schrijver Hamka. Het verhaal, dat zich afspeelt in de jaren ´30, gaat over twee jonge Indonesische geliefden die door standsverschillen niet samen gelukkig mogen worden. Aan het eind van het boek vertrekt het meisje uit Soerabaja per schip richting Batavia. Enkele uren later vergaat de Van der Wijck voor de kust van Brondong. Het meisje wordt nog aan land gehesen, maar sterft dan in de armen van haar geliefde.

Vanwege het dramatische karakter van de ramp heeft het boek de titel meegekregen van het schip. En dank zij de film keert de ondergang van de Van der Wijck nu weer even terug in onze herinnering. Een ondergang omgeven met vele mysteries. Want wat gebeurde er precies op die bewuste 20e oktober 1936?
Een S.O.S.
De Van der Wijck (gebouwd door Feyenoord in Rotterdam, 1921) voer die maand van Bali via Soerabaja. De verdere route ging via Semarang naar Batavia en Palembang. Op 19 oktober vertrok het schip ´s avonds om 9 uur uit de haven van Soerabaja met ongeveer 260 opvarenden, waaronder enkele tientallen Europese passagiers en een groot aantal inlandse arbeiders.
Om even voor 1 uur de volgende nacht ontving men in Soerabaja het noodsein “S.O.S. – zware helling.” Verder niets. Geen positie van het schip, geen verdere bijzonderheden. Op basis van de route en gebruikelijke snelheid van de Van der Wijck werd een locatie aangewezen, en in de bu

urt zijnde schepen werden gewaarschuwd. Vreemd genoeg bleek men op het dichtstbijzijnde schip de Plancius niet naar de radio te luisteren, waardoor mogelijk, zo bleek later, nog ettelijke levens verloren gingen. Enkele uren later – men wachtte op daglicht – werden een paar Dornier vliegboten naar het desbetreffende gebied gezonden. Ze troffen slechts één van de acht reddingsboten van het schip aan, met ongeveer 50 man aan boord. In totaal zouden de Dorniers ongeveer 60 drenkelingen terugvliegen naar Soerabaja. Voor het lot van de andere opvarenden werd gevreesd.
Gelukkig hoorde men al snel dat een aantal vissers uit Brondong de helpende hand had geboden. Ze wisten een 140 ‘losse’ drenkelingen aan boord van hun prauwen te hijsen en aan land te brengen.
Uiteindelijk werden vier lijken geborgen, waaronder dat van de marconist, en bleef een 50-tal opvarenden vermist. Het precieze aantal kon niet worden vastgesteld, omdat de inlandse arbeiders niet op naam waren geregistreerd. Aangenomen werd echter dat het uiteindelijke aantal slachtoffers rond de 55 lag.

In twee minuten
In de kranten werd meteen gespeculeerd over de oorzaak. De inhoud van de eerste getuigenverklaringen was verbijsterend: het schip bleek ´opeens´ slagzij te hebben gemaakt, en twee (!) minuten later te zijn gezonken. De marconist had nog net de tijd gehad het noodsein af te geven. De reddingsboten, op één na, konden niet meer worden gestreken. Degenen die de tijd hadden gehad nog ergens een zwemvest te bemachtigen hadden geluk gehad, de overigen moesten zich in het water vastklampen aan allerlei drijvende dekresten. Ook kapitein Akkerman had 6 uur in het zeewater gelegen voor men hem (‘slechts gekleed in pijama en borstrok’) aan boord van een vissersprauw had gehesen. Verondersteld werd dat veel van de vermisten tijdens het alarm benedendeks verbleven aan de zijde waar het water binnenstroomde, en daarom geen tijd meer hadden om naar buiten te komen.
Theorieën
In de maanden die volgden werden zo veel mogelijk getuigen gehoord. Er traden bijzondere details aan het daglicht. Stuurman Herman Hermse gaf toe dat hij onderweg van Bali naar Soerabaja midscheeps enkele patrijspoorten had opengezet om de lading (fruit) te laten luchten. Later was hij vergeten om deze weer te sluiten. Ook bleek het schip mogelijk te zwaar te zijn beladen in Soerabaja. De diepgang van het schip was onvoldoende gemeten.
Al snel kreeg Hermse een disciplinaire straf opgelegd, hangende een onderzoek van Justitie. Omdat het ‘dood door schuld’ niet kon worden bewezen, werd de stuurman echter vrijgesproken. In april 1937 volgde nog een onderzoek door de Raad voor de Scheepvaart, waarbij meerdere getuigen-deskundigen werden gehoord. De discussie spitste zich hier toe op de vraag of het openstaan van één of enkele patrijspoorten voldoende is om een schip van 2500 ton (zo snel) te laten zinken. De meningen hierover liepen weliswaar uiteen, maar bij gebrek aan een betere theorie werd verondersteld dat het een combinatie was geweest van de (overigens officieel niet té) zware belading in combinatie met enkele openstaande patrijspoorten. In de media vroeg men zich nog af hoe het dan kon dat het schip aan één kant zo veel kant water maakte, terwijl aan beide kanten van het schip een patrijspoort had opengestaan. En hoe het kon dat een zó zeewaardig schip bij zúlk een rustig weer ten onder ging. En dat alles zó snel.
Het mysterie werd nooit echt opgelost. De duikers die de open poorten ontdekten zijn niet meer teruggekeerd. Het schip ligt nog steeds op zeebodem, op zo´n 45 meter diepte, 10 kilometer voor de kust van Brondong.
Slametan
De bewondering voor de hulpvaardigheid van de vissers van Brondong was groot. Ondanks het feit dat in Nederlands-Indië geen officiële regeling bestond voor dit soort hulp, besloot het bestuur van het Nederlandse Dorus Rijkersfonds toch een inzameling te houden. Samen met giften uit Indië (onder meer van de KPM) werd in totaal een fl 3000,- opgehaald, bestemd voor de desbetreffende prauweigenaars, vissers en overige dorpsbevolking. In september 1937 werd het hele dorp uitgenodigd bij de overhandiging van negen nieuwe prauwen aan de prauweigenaren en een klein geldbedrag aan ieder van de vissers. Na beëindiging van de officiële ceremonie was er tijd voor een grootse slametan (feestmaaltijd) in een loods.
In de kranten wordt melding gemaakt van een oprichting in Brondong van een kleine gedenknaald voor de slachtoffers. Toen een maand na de bewuste slametan hier opnieuw een ramp plaatsvond – dit keer sloeg een watervliegtuig te pletter -, en de lijken geborgen werden in de zelfde loods, meldden de media dat het gebeurde plaatsvond “ongeveer één kilometer van de plaats waar het Van der Wijck-monument is opgericht.”
Er heeft dus een écht monument gestaan, een monument waarvan we nu niet meer weten hoe het eruit zag en wat er mee is gebeurd.
Een kleine lichttoren

Als extra gift besloot de overheid op verzoek van de vissers een kleine ‘lichttoren’ te bouwen op het terrein van de voormalige regentschapspasser, waar zich op dat moment de visafslag bevond. Omdat Brondong zelf geen vuurtoren had, moesten vissers uit deze plaats ´s nachts steeds eerst op het licht van het nabijgelegen Toeban koersen, om dan daarna dicht onder de kust naar hun eigen dorp te varen.
De Indisch Courant schreef op 22 oktober 1938:
“Nu is dan eindelijk de toren klaargekomen. Het is een rechthoekig gebouwtje van ongeveer 8 meter hoog geworden met op het platte dak een ijzeren stellage voor de (petroleum)lamp. Een gedenkplaat door de firma Ziesel te Soerabaja geschonken, met een tekst gewijd aan de redders: ‘Tanda peringatan kepada penoeloeng-penoeloeng waktoe tenggelamnya kapal Van der Wijck. Dd. 19/20 October 1936’, prijkt aan de rechter (passer) zijde van het gebouwtje, terwijl naar wij vernomen hebben, de KPM ook een gedenkplaat zal plaatsen ter nagedachtenis van de moedige plichtgetrouwe marconist. Een honderd meter verderop staat in zee een tweede stellage voor het geleidelicht, nodig voor het aangeven van de vaargeul. Naar men ons heeft meegedeeld, zal de toren door het regentschap worden onderhouden.”
Dit gebouwtje, nu door iedereen het ‘monumen’ genoemd, was dus geen monument, maar een vuurtoren. Hoe lang deze vuurtoren in gebruik is geweest? Geen idee, maar we mogen aannemen dat het bouwsel al tientallen jaren geleden zijn werkelijke functie heeft verloren. De haven is uitgebreid, evenals de bebouwing in de onmiddellijke omgeving. Direct naast de toren staat nu een zendmast die een stuk hoger is. Verschillende gebouwen ontnemen het gezicht op het ‘monumen’.
Het is dankzij de film dat veel Indonesiërs het gebouwtje hebben herontdekt. Maar ach, als een vuurtoren geen vuur meer draagt en dus zijn oorspronkelijke functie heeft verloren, waarom zou deze dan geen monument mogen heten?
x
Literatuur:
Bik, E.A., Het vergaan van het s.s. ‘Van der Wijck’. Z. pl., z. uitg. (2006).

