Het is slechts één van de 80 duizend foto´s van het project ‘Foto zoekt familie’ van het Tropenmuseum. Een kiekje van een echtpaar tegen het decor van een monument en een bergachtige omgeving. Een foto als zovele, maar niet zonder een verhaal.

De man zit er wat ongemakkelijk bij. Hij kijkt met een blik van: ‘moet dat dan? doe het dan maar vlug!’ Zijn vrouw geniet echter, en lacht naar de camera alsof er geen mooier moment denkbaar is dan dít. We weten niet wie zij zijn, en misschien zal dat wel zo blijven. Over de locatie weten we gelukkig meer. Mevrouw Hillerström van het Tropenmuseum heeft de moed gehad de kiekjes die niet al te zeer waren vastgeplakt, los te halen. Op de achterzijde las zij de tekst: “Tangkoeban Prahoe. Gedenksteen voor drie jongens die in de krater verongelukt zijn.”
Tangkoeban Prahoe
De naam van de bij Bandoeng gelegen vulkaan Tangkoeban Prahoe (‘omgekeerde prauw’) komt uit het Soendanees, en verwijst naar een Javaanse legende waarin een vorstin haar geliefde vraagt de vallei onder water te zetten. Het verhaal heeft geen happy end. De geliefden gaan dood, en een prauw komt tot zinken. De rook die uit de vulkaan naar boven komt, verwijst naar de voorbereidingen van het bruiloftsmaal. De Tangkoeban Prahoe heeft geen zeer gevaarlijke erupties, maar laat zo eens in de tien, twintig jaar het deksel van de pan om te weten dat er iets op het vuur staat…
De schoonheid van de vulkaan en zijn omgeving werd al geroemd in een ver verleden. In de 19e eeuw was de Duitse natuurkundige Friedrich Junghuhn zó onder de indruk dat hij in Lembang, aan de voet van de Tangkoeban Prahu, ging wonen. Ook Louis Couperus werd door een bezoek aan de vulkaan bijzonder getroffen. In 1921 schreef hij: ‘Mijn herinnering bleef duidelijk en schoon als van gisteren. […] Boven gekomen aan den dubbelen kraterwand heug ik mij neêr gezien te hebben in de Kawah-Oepas, de Kawah-Ratoe. Een jongetje, blootsvoets, geleidde mij toen, daalde neêr en weêr op. En het was, heug ik mij zeer goed, een zonderling, vernietigend gevoel, dat mij doordrong, terwijl dat vlugge kind mijn passen leidde naar omlaag. Het was of ik al loopende, telkens viel, zoo zonk ik neêr langs de steile rotswanden, die ik straks weêr opgaan moest. Toen ik na enkele minuten naar boven zag, werd ik mij bewust, dat ik deze diepte wel neêr maar nooit op zoû kunnen gaan. En het kind, als of het leidde en verleidde tegelijkertijd, glimlachte, even nòg lager dan ik, om naar mij, en zonk steeds dieper, den steilen wand af. En ik kon niet anders dan zijn glimlach volgen. Zoo bereikte ik het diepe zwavelmeer, het soms dof witte, het soms òpschitterend groene, als een groote ronde edelsteen, die aarden zoû naar smaragd en opaal beiden. En de vreeslijke wereld van geheim was om mij, breidde zich ontzaglijk uit rondom mijne, haar tartende, nietigheid. De fumarolen rookten; uit een sulfatoor steeg ziedend een immense zuil van uitwolkenden, blanken stoom omhoog. De heilige geesten waarden zelfs in dien naderenden noen in de diepte rondom mij en over het sulfer riekende meer. Steeds lachte de kleine gids, een demon gelijk, die mij tot hier gebracht had… Maar hij stelde mij gerust… – Een ànderen weg langs breng ik u, heer, boven…’[i]
Een verschrikkelijk ongeluk
Couperus dacht dat hij afdaalde naar de hel, maar de glimlach van het kind verleidde hem tot volgen. Zijn zorgen, zo begrijpelijk voor een volwassene, werden enkele jaren later niet gedeeld door drie Bandoengse HBS-leerlingen. Op zondag 29 juni 1924 waren zij, zo meldde de pers, zonder gids naar de top van de vulkaan getogen, op zoek naar een vogelnest. Een tani had hen nog zien rusten aan de rand van de krater. Verdere sporen ontbraken. De ouders van de jongens, de beide broers Jan Dirk en Anthonie Hendrik van Deelen en hun vriend Hendrik Pieter Maasdam, alarmeerden de politie. De volgende dag startte een massale zoektocht waaraan werd deelgenomen door honderden militairen. Pas aan het eind van de zelfde week werden de lijken van de drie jongens geborgen. Volgens de man die de laatste tocht leidde, de vulkanoloog ir. Taverne, waren de jongens slachtoffer geworden van het inademen van een hoge concentratie zwavelwaterstof. Het grote publiek was zo zeer begaan met de dood van de jongens, dat meteen stemmen opgingen om bij de krater een monument voor hen te plaatsen. In het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië vroeg een lezer zich enkele weken later echter af of alles wel piëteitsvol was verlopen: “Waarom moet er nu in hemelsnaam weer een monument worden opgericht? Zie, als dadelijk, op het ogenblik en de dag zelf, spontaan een bedrag bij elkaar ware gebracht voor een eenvoudige herinneringssteen – soedah. Maar nu wordt gebedeld en gecollecteerd! Men vraagt het publiek toch ook niet om een monument op te richten op de Ardjoeno, waar onlangs twee lijken werden gevonden?” Hij had een punt. Het gebeurde namelijk regelmatig dat op de vulkanen doden vielen. De giftige gassen eisten hun tol. Een jaar later berichtte persbureau Aneta over een nieuw ongeval in de Tangkoeban Prahoe: “Gisteren werd in de krater door een mantri een mensen-geraamte gevonden. Het is thans niet meer uit te maken, of het een lijk van een Europeaan, dan wel van een Inlander is; de buikband wijst op het laatste, de tuinschoenen op het eerste.” De toon was neutraal, we mogen echter aannemen dat het hier een inlander betrof. Het ongeluk van de HBS-ers was natuurlijk wel bijzonder: drie Europese jongens van 16,17 jaar, die tegelijkertijd om het leven komen door de mysterieuze gassen van de Tangkoeban Prahoe. Het initiatief tot de oprichting van een gedenkteken was dan ook zeker niet van de baan.
De Hooglandweg
Voordat het plan tot uitvoering werd gebracht, moest eerst echter een andere kwestie worden geklaard. Tot dusverre was de tocht naar boven een nogal inspannende opgave geweest. Om bij de krater te komen moest men vanaf Lembang een uur of drie, vier via een smal paardenpad naar boven klauteren, – voor massa-toerisme een te zware opgave. De aanleg van een nieuwe weg, geschikt voor auto´s, zou uitkomst bieden.
Het was de heer W.H. Hoogland, ingenieur en oud-inwoner van Bandoeng, die het initiatief nam bij het project. Hij ging meteen op zoek naar mogelijke tracé´s en geldschieters. Al spoedig werd hij bijgestaan door de voor dit doel opgerichte vereniging “Bandoeng Vooruit”, bestaande uit vertegenwoordigers van gemeente en lokale bedrijfsleven. De meest logische optie, een weg vanaf de Tjiaterpas bij Wates, leek aanvankelijk te worden geblokkeerd door de Legerdienst. De weg zou door ‘strategische’ domeinen gaan, hetgeen als bezwaarlijk werd gezien. Als alternatief werd een verlenging voorgesteld van de al bestaande weg van Lembang naar de Goenoeng Poetri. We weten niet wat de Legerdienst van mening heeft doen veranderen, maar uiteindelijk werd toch toestemming verleend voor een weg vanaf Wates. In 1926 werd begonnen met de aanleg. Op 8 september 1928 werd in tegenwoordigheid van verschillende autoriteiten over de nieuwe 4 kilometer lange weg – naar de initiatiefnemer ‘Hooglandweg’ genoemd – een proefrit gehouden. Het tijdschrift Tropisch Nederland over deze gebeurtenis: “Het was een vreemde aanblik, die lange rij auto´s daar boven langs de kraterwand! Na afloop van den tocht had een gemeenschappelijke lunch plaats in Hotel Homann te Bandoeng, waarbij verschillende speeches gehouden werden over het nut en belang van den nieuwen weg. Door het mooie werk van ‘Bandoeng Vooruit’ is het thans mogelijk geworden om een der meest imposante stukken natuur zeer gemakkelijk per auto te bereiken. Binnen een uur is men van Bandoeng uit aan den rand van den krater op ruim 1850 meter boven de zee.”
Niettegenstaande het feit dat men voor het gebruik tol moest betalen (auto´s f 2,50, motoren f. 1,-), was de weg een succes. Een autotochtje vanuit Bandoeng naar de krater van de Tangkoeban Prahoe werd een populair weekend-uitje. Boven aangekomen kon men rustig genieten van de meegebrachte lunch, maar ook, gebruik makend van de door “Bandoeng Vooruit” aangebrachte bewegwijzering, wandeltochten maken. In 1932 verscheen hiertoe een wandelgids met een routekaart, die voor de prijs van 40 cent kon worden aangeschaft bij het tolhuis aan het begin van de weg. Daar werden ook koelies bezorgd “die den weg weten.”
Het monument
Nu de weg gereed was, kon opnieuw worden nagedacht over de aankleding van de omgeving. De gelden die in 1924 voor een monument waren verzameld, werden nu door ‘Bandoeng Vooruit’ uit de kast getrokken.
Op 19 november 1931 meldde het Nieuws van de dag voor Nederlandsch-Indië: “Men zal zich misschien nog wel herinneren, dat enige jaren geleden op de Tangkoeban Prahoe vier Europese jongens van de Bandoengsche H.B.S. omkwamen ten gevolge van vergiftige gassen. Enigen tijd geleden is door de Vereniging ‘Bandoeng Vooruit’ het initiatief genomen tot oprichting van een eenvoudig monument op die plaats. Dit monument, een natuurstenen bank met daar tegenaan geplaatsten kolom, is thans gereed gekomen. Het herinneringsteken is geplaatst op een ongeveer 30 meter hoog heuveltje bij het opkomen van de berg aan de linkerzijde. Een dezer dagen zal de onthulling geschieden.” Hopelijk had het publiek een beter geheugen dan de redactie van het Nieuws van de dag. Het waren natuurlijk geen vier Europese jongens geweest, maar drie. Een week later verscheen in het zelfde blad een merkwaardig bericht, onder de kop ‘Cultuur-Filistijnen’: “In aansluiting op ons bericht, waarin werd medegedeeld dat op de Tangkoeban Prahoe ter gedachtenis van de vier jongelui, die op genoemde berg voor enige jaren ten gevolge van giftige gassen zijn omgekomen, een monument is opgericht, valt nog te melden, dat dit monument niet op enige plechtige wijze zal worden onthuld.” Verdere uitleg ontbreekt. We moeten aannemen dat de plaatsing niet bij iedereen in goede aarde was gevallen. Van een maatschappelijke discussie over het geval is in de pers echter niets terug te vinden.
Grogje
In de korte tijd later verschijnende wandelgids werden evenmin veel woorden vuilgemaakt aan het monument. Wel wordt hier hoog opgegeven over de locatie: “Op dit plekje heeft men een fraai uitzicht op de Bandoengsche vlakte met zijn bergen en het Oostelijk deel van de Lembangsche vlakte met de doorbraak van de Tjikapoendoeng.(…) Wie van het uitzicht genieten wil, moet ´s morgends vroeg komen, daar de nevels meestal spoedig alles bedekken. (…) Sommigen maken er een gewoonte van, bij heldere volle-maan-avonden even de fantastische verlichting van den krater te bekijken en een grogje te drinken.” Het moge duidelijk zijn: het monument had een ontwerp gekregen dat zich uitstekend leende om op te gaan zitten en een grogje te drinken. De ontwerper, gemeente-architect Hendriks, moet oog hebben gehad voor het praktische nut van het geval. De tijd heeft inmiddels niet stilgestaan. Tangkuban Prahu is uitgegroeid tot een enorme toerische trekpleister. Alhoewel er meerdere wegen zijn om het gebied te bereiken, is de Hooglandweg, die nu natuurlijk een andere naam draagt, nog steeds de officiele toegangsweg. Evenals in de vooroorlogse jaren bevindt zich hier een tolhuisje. Nieuw is het zich op 500 meter van de top bevindende parkeerterrein voor touring cars. Mini-busjes mogen helemaal naar boven. Gelet op het aantal foto´s op het internet is er op de top van de vulkaan weinig nieuws meer te ontdekken. Van het monument vinden we helaas geen spoor. We mogen aannemen dat het – als herinnering aan een koloniaal verleden – in de na-oorlogse jaren is gesneuveld. Da´s jammer, want we missen nu toch wel érg de mooiste plek voor het nuttigen van een grogje…
x
[i] F.L. Bastet, Louis Couperus. Een biografie, p. 221.
Naschrift 2020. In oktober 2020 ontving de Java Post een bericht van zijn Indonesische lezer Iwan Hermawan. Deze schreef dat hij de week daarvoor, op 18 oktober 2020, samen met zijn vrouw Tangkuban Prahu had bezocht en had geconstateerd dat het monument er nog steeds stond, zij het zonder de naamplaten. De foto die hij bij zijn bericht voegde lijkt heel veel op de foto waarmee we bovenstaand artikel opende.